Erik Galle: ‘Ik wil geen beeld meer van God, ik wil God zelf’
We zijn ons vaak niet bewust van de macht van beelden, hoe bepaalde beeldvorming zich hardnekkig in ons nestelt. Onlangs las ik het boek Spreken en zijn. Hoe taal ons beperkt en bevrijdt van Kübra Gümüsay. Met een raadsel dat ik niet kon oplossen, gooide ze me na enkele pagina’s van mijn voetstuk. Dat ging als volgt:
‘Een vader en een zoon krijgen een auto-ongeluk, waarbij ze allebei zwaar gewond raken.
De vader sterft op weg naar het ziekenhuis, de zoon moet worden geopereerd.
Een van de chirurgen verbleekt bij het zien van de jongen en zegt:
Ik kan hem niet opereren – hij is mijn zoon.’
Maar wie is de chirurg dan?
Het juiste antwoord is: de chirurg is de moeder van de jongen. Had jij dat gedacht? Het is ontstellend hoe we bij een chirurg spontaan aan een man denken en het bij ons niet opkomt dat het een vrouw kan zijn. Veel meer dan door gelijk welke theorie over vrouwenrechten ben ik hierdoor geraakt. Het laat mij achter met het gevoel dat ik betrapt ben op een beeld dat in mij zit, waarvan ik niet wil dat dit er zit en niet wist dat het toch nog daar was.
Stereotiep
Later in haar boek geeft Gümüsay nog een beklijvend voorbeeld van beeldvorming. Ze heeft het over Kader Abla, een vrouw die verschillende talen spreekt, maar geen Duits – mensen veronderstellen dat ze ongeschoold is. Kader bevindt zich in het ziekenhuis in de kamer van haar pleegzoon, die een hartkwaal heeft. Er komt een dokter binnen. Die praat in de kamer met anderen over haar pleegzoon. Maar hij praat niet met haar. Ze vindt niet de juiste Duitse woorden om te kunnen uitdrukken wat ze wil zeggen. Tot ze een zin zegt, die de vinger op de wonde legt. Ze kijkt de dokter aan en zegt:
Ik ben onzichtbaar.
Zeggen dat ze onzichtbaar is, maakt haar zichtbaar. De dokter kan daarna niet anders dan haar te betrekken in het gesprek. Hij kan haar niet meer ont-zien, niet zien. Ze is uit het beeld gestapt dat van haar werd gemaakt.
Als ik om me heen kijk, heb ik vaak het gevoel dat beelden belangrijker zijn dan de werkelijkheid. Neem nu een museum. In plaats van te kijken naar de werken die er hangen, zijn nogal wat mensen vooral bezig met hun smartphone om foto’s te maken. Op een concert steken mensen hun arm omhoog met hun toestel in aanslag om een beeldopname te hebben.
Het nemen van foto’s, het maken van filmpjes vormt een nieuwe manier van aanwezig zijn.
De functie ervan is nooit alleen maar het doorsturen van een beeld. In bijlage zit altijd de boodschap: ik ben daar, zie mij. Beelden zorgen voor een nieuwe manier van bestaan. Soms lijkt het of deze beelden die gedeeld worden dezelfde functie hebben als de woorden die Kader Abla tegen de dokter zegt: Ik ben onzichtbaar. De beelden die mensen ontvangen, doen de ander bestaan.
(Lees verder onder de foto)
Zelf heb ik pech. Voor mij werkt dit niet. Deze nieuwe vorm van verbondenheid stilt mijn honger niet, is voor mij te virtueel. Dat ik geen digital native ben, speelt hierin een grote rol, besef ik. Het is niet oordelend bedoeld, maar het drukt wel uit wat ik ervaar: als ik ergens ben, is het eerste waar ik aan denk niet dat ik anderen wil laten weten dat ik daar ben. Dat komt gewoon niet in me op.
Heb ik het dan niet met beelden? Integendeel. Ik houd er heel veel van. Ik deel in dezelfde idolatrie, maar de invulling is anders. Als ik in een museum ben, zijn mijn ogen mijn fotoapparaat. Ze fungeren als een wifi, een verbinding tussen mijn binnenkant en wat het beeld oproept. Mijn kijken is een soort van luisteren. Ik zie een schilderij, een foto, gelijk welk beeld – ook als ik niet in een museum ben – en ben benieuwd naar het verhaal dat dit beeld me te vertellen heeft.
Kijken naar beelden is een vorm van dialogeren. Het is nieuwsgierig zijn naar de werkelijkheid voorbij het beeld.
Beelden zijn wegwijzers, soms moet ik er een hele tijd naar kijken om de bestemming te vinden waar ze naar verwijzen. Eigenlijk is dit kijken een vorm van kaartlezen. Beelden wijzen in een richting, ik moet wegen ontdekken die de weg wijzen, weg van het beeld. De bestemming is nooit in het beeld zelf te vinden.
Breukmoment
Ik begon deze bijdrage met de mededeling een verlangen in me te dragen dat alsmaar sterker wordt: me willen begeven voorbij het beeld. Dat klopt helemaal. Door de jaren heen ben ik er zo sterk van overtuigd geraakt dat beelden doorverwijzen naar een werkelijkheid voorbij henzelf, dat die werkelijkheid zelf het voorwerp geworden is van mijn verlangen.
Het sterkst ervaar ik dit naar God. Ik stel bij mezelf vast dat de beelden die ik van God heb, mij niet langer verzadigen. Ik heb de volkswijsheid ernstig genomen dat afwisseling van spijs de eetlust bevordert en heb verschillende godsbeelden de revue laten passeren. En het doet inderdaad iets met een mens, een ander godsbeeld vertelt iets anders over God. Variatie prikkelt de smaakpapillen. Het is alsof de andere kruiding, de hier en daar gewijzigde ingrediënten, God nieuw laten ervaren. Maar ondanks de variatie laat een bepaald soort honger zich niet stillen.
Godsbeelden blijken onherroepelijk tekort te schieten als antwoord op het verlangen dat ik ervaar.
Ik wil als ik eerlijk ben – en ik schrik er zelf van – geen beeld meer van God, ik wil God zelf.
(Lees verder onder de foto)
Het meest vreemde hieraan is dat ik dit niet had zien aankomen. Terugblikkend is het zo dat ik met kleine stapjes tot dit moment gekomen ben. Maar tegelijk is het een breukmoment. Ik kan wat er gebeurd is niet beter oproepen dan door de woorden ik ben onzichtbaar in Gods mond te leggen. Deze woorden zorgen in dit geval niet voor zichtbaarheid. Maar wel dat ik er niet omheen kan, om de werkelijkheid die God is.
Wat gesproken is, krijg ik niet gewist. De echo ervan blijft als een oorworm in mij weerklinken. Eindelijk besef ik wat roeping is.
De Werkelijkheid heeft zich laten horen en mede door de onzichtbaarheid is mijn verlangen erop uitgetrokken om die stem te volgen. Het weigert terug te keren in zijn vroegere verpakking.
Hallucinante ommekeer
Mijn denken en mijn voelen staan op hun kop. Normaal gezien ben ik degene die me een beeld vorm van iets of iemand. Ik ben – heel logisch eigenlijk – altijd eerst aan zet. Maar bij de werkelijkheid die God is, werkt dit omgekeerd. Ik leer God niet kennen, het kennen leert mij wie God is. Deze ommekeer is hallucinant. Ik verander niet, maar tegelijk is alles anders. Ik deel in een Werkelijkheid die er al is, altijd al eigenlijk. Ik ontdek bovendien dat het verlangen dat ik voel niet mijn eigendom is. Ik heb het in leen. Helemaal verbaasd ben ik daar niet over, want ik vond het al veel te groot om van mij te zijn.
Het is Gods verlangen.
Heel mijn leven heb ik dat opgesloten, weggestoken achter beeldmateriaal. Het heeft resoluut voor de vrijheid gekozen. Het wil naar huis en neemt me mee op zijn tocht. Een tocht voorbij elk beeld.
De energie voor die tocht komt niet van mij. God zelf bepaalt alles: het tempo, de rustpunten, de periodes dat er snelheid wordt gemaakt. Ik houd het niet langer bij, het heeft ook geen enkele zin. Ik stap zelf natuurlijk, maar in werkelijkheid is het Gods verlangen dat me doet stappen. Ik ga een richting uit die ik niet ken, maar waar ik eigenlijk vandaan kom.
Opruimactie en grensangst
Op mijn tocht kom ik heel wat puin tegen. Restanten van godsbeelden liggen verspreid over de weg. Ik zie nu pas hoe mijn angst, schaamte en het gevoel niet goed genoeg te zijn, God steeds weer vertekend hebben. Ik heb van Hem een infantiliserende God gemaakt. Ik moet mezelf van een enkelband ontdoen, eentje die ik zelf heb aangebracht. Ik zei wel dat ik vrij was, maar ik bewoog me altijd binnen de beelden van God die ik kende. Hoewel de actieradius van de toegestane beweging relatief groot was, bleef ik in wat ik kende.
Kwam ik te dicht tegen de grens, dan deed een soort alarm me zonder tegenpruttelen rechtsomkeer maken.
Beeldkunstenaar David Claerbout gaat in zijn werk als geen ander op zoek naar het DNA van het beeld. In deze zoektocht begeeft hij zich op het snijpunt van fotografie en videokunst. Een van zijn lievelingstermen is ‘heterochronie’ (evolutie door verandering in timing en snelheid). Door me te verdiepen in zijn werk ben ik meer gaan begrijpen waarom dit zo belangrijk is voor hem. Hij grijpt in op de snelheid van beelden, kiest vaak voor vertraging en laat beelden geregeld spreken door ze stil te laten staan.
Ik maakte kennis met hem door het boek The Silence of the Lens. Je ervaart in de titel al de stilte van de lens die zorgt voor een beeld van de werkelijkheid. Maar eigenlijk is het niet de lens die een beeld vormt, het is de lens die er mee voor zorgt dat de werkelijkheid een afdruk nalaat op de beelddrager. Zo denk ik dat God werkt. Hij is de werkelijkheid. Als ik mijzelf (als lens) op Hem richt, laat Hij zichzelf als afdruk na in mijn leven. Ik blijf me haasten om me naar de donkere kamer te begeven en in beeld te brengen wat Hij deed. Nooit blijkt dat iets op te leveren. Niet voor mijn ogen althans. De stilte van de lens heeft Gods handelen in zich opgenomen. Niet toevallig is stilte daarom mijn grootste leermeester over Hem. Ze leert me dat Hij oneindig verlangt om tot uitdrukking te komen zonder in beeld te komen.
Verlangen laat zich niet vastleggen op de gevoelige plaat. Het is ongrijpbaar.
Er zijn er die zeggen dat God verlangen is. Ik geef hen daarin groot gelijk.
• Een langere versie van deze tekst verscheen eerder in het magazine Volzin.
• Voorbij het beeld, Erik Galle, Halewijn/Volzin, 2023, €25,50. Deze maand €22,95 via halewijn.info.