7 Bijbelse vragen aan Christof Bouweraerts: ‘Uitgedaagd tot méér’
1. Wie ben Ik volgens jou?
Twintig jaar geleden schreef iemand me dat hij God niet zag als een zachtaardige oude man die wonden heelt en pleisters plakt, maar net als de vader die zijn eigen zoon opoffert aan het kruis. Die woorden lieten me niet meer los, al werd ik er allerminst vrolijk van.
Ze wekten het beeld van een God die ons als mens voortdurend uitdaagt tot méér.
Later zou ik dat méér – de jezuïeten gebruiken het Latijnse woord magis – in de ignatiaanse spiritualiteit iets positiever tegenkomen. Hoe dan ook, aan die God van het méér geraak ik niet voorbij. Hij druist in tegen m’n spontane manier van zijn, een trage, weerbarstige leerling in zijn klas. Daardoor is m’n godservaring getekend door een volgehouden dubbelzinnigheid. In de mystiek is er de ervaring van de donkere nacht… Welja, soms voelt de weg naar God allereerst aan als een ‘negatieve’ weg, eentje van loslaten.
2. Denk je dat ik ben gekomen om vrede op aarde te brengen?
Zoals Hij vervolgens zelf aangeeft, is het antwoord neen. Maar ook ja. De vrede van God reikt dieper dan het zwijgen van de wapens: ze raakt ons in ons eigen hart en in de voortdurende onrust die er leeft. Maar wie aan die onrust begint te morrelen, mag een terugslag verwachten. Door je andere wang aan te bieden, doorbreek je misschien een keten van geweld, maar dat garandeert niet dat ook de andere partij zich er ook van afkeert: misschien voelt hij zich zelfs aangetast in zijn eer door jouw reactie en wordt hij nog kwader.
Tegelijk moeten we ons hoeden, denk ik, voor een christendom dat eenzijdig de nadruk legt op die diepere, innerlijke vrede.
Dat kan immers leiden tot een veronachtzaming van onze opdracht om te werken aan sociale verandering, en in extreme vormen zelfs tot een koortsig verlangen naar een apocalyptisch nucleair drama of een totale escalatie van de oorlog in Gaza, ‘want dan komt Jezus sneller terug’. Ook al hebben we uiteindelijk geen vat erop, we moeten blijven werken aan een betere wereld. Wanneer ik ‘werk’ aan innerlijke vrede, is het ook om een vrijer mens te worden, vrijer om mijn verantwoordelijkheid op te nemen.
3. Waarmee kan je Gods Koninkrijk vergelijken?
In een van m’n laatste interviews voor Kerk & Leven, met auteur Christophe Vekeman, hadden we het over het leven na de dood. Hoewel bewust gelovig, kon hij zich daarbij niks voorstellen. Ook kerkjurist Rik Torfs hoorde ik ooit zeggen dat het beeld van de rijstpap met gouden lepels een geweldige manier is om uit te drukken dat we het eigenlijk niet weten, en meteen een uitnodiging om het dan maar open te laten en om op te houden het rationeel trachten te bevatten. Zelf voel ik me soms ‘geplaagd’ door de eeuwigheid: ze lijkt aan ons ondermaanse bestaan in één beweging zin te geven en te ontnemen. Die dubbelheid is een voortdurende uitnodiging om op te houden met grijpen.
4. Waar zou jij je leven voor geven?
Die vraag achtervolgt me… Een dier wil leven. De mensheid flirt de hele tijd maar met idealen van zelfgave: het offer van jezelf brengen voor een hoger doel… Het voorbeeld van mensen die in afschuwelijke omstandigheden hun leven, en sterker nog hun lichamelijke integriteit, veil hadden uit liefde voor anderen, maakt me nederig. Zou ik tot zo’n magis wel in staat zijn?
5. Waarom merk je de splinter in het oog van je broer of zus op, maar niet de balk in je eigen oog?
Ja, waarom eigenlijk? Vaak wil ik de bal terugspelen wanneer Jezus met dit soort moraliserend aandoende vragen voor de dag komt. ‘Legt U ons dat maar eens uit!’ Er lijken me hier in elk geval een paar diepgewortelde neigingen van de mens samen te komen: die om zich te vergapen aan het negatieve, bijvoorbeeld. Daarnaast kan je een gevoel van verbondenheid opwekken door samen met anderen negatief te spreken over een derde. Dat heet roddelen. Ik heb daarmee jarenlange ervaring, en u mogelijks ook, want er gaat daarvan een merkwaardige aantrekkingskracht uit. Eerlijk gezegd: als je al dat soort gepraat – in al z’n diverse gestaltes – zou schrappen, blijft er dan nog gespreksstof over? Misschien biedt een mild soort humor, die ontwapent, zonder te vergoelijken, dan wel een uitweg.
6. Waarover praat je veel?
Wat het ook is, wat meer stilte zou wellicht geen kwaad kunnen. Een toegewijd zwijgen in tandem met een profetisch spreken … dat zou nog eens wat geven als alternatief voor het laffe zwijgen en het ijdele gepraat dat me almaar meer tegen de schenen begint te schoppen, allereerst bij mezelf, maar ook bij anderen.
7. Waar zie jij echte naastenliefde?
Op vele plekken. Ik geloof, met Roger Burggraeve, in het kleine goede, dat kwetsbaar is, maar toch niet uit te roeien blijkt. Een zachte kracht, maar met een aanhoudend appel, tot méér.