Woorden
Twee jaar geleden hield Angela Merkel, toenmalig bondskanselier van Duitsland, een aangrijpend pleidooi voor zorgvuldigheid in onze omgang met woorden: „Let op taalgebruik. Want taal is voorloper van het handelen. Eens de taal de verkeerde kant is opgegaan, gaat ook het handelen zeer snel de verkeerde kant op.”
Vooral op sociale media gaat het er soms ruw aan toe. In plaats van inhoudelijk te debatteren, kiezen velen ervoor elkaar verdacht te maken of te kleineren. Scherpe woorden zijn snel getypt achter een computer- of smartphonescherm. Het probleem reikt echter verder dan Twitter of Facebook. Ook bij fysieke ontmoetingen is het taalgebruik soms weinig verfijnd of tactvol. In het bijzonder mensen die op een of andere manier ‘anders’ zijn – qua huidskleur, cultuur, religie of geaardheid – krijgen geregeld kwetsende woorden te horen.
Daarom wordt er vandaag gesproken over ‘inclusief taalgebruik’. Dat is een taalgebruik dat erop gericht is mensen niet uit te sluiten, maar volwaardig deel van onze samenleving te laten uitmaken. Zo noemen we iemand die in ons land is geboren beter geen ‘buitenlander’, ‘migrant’ of ‘vreemdeling’, zelfs niet als zijn of haar ouders of grootouders uit een ander land kwamen. Wie hier geboren is, de Belgische nationaliteit heeft en Nederlands spreekt, wil gewoon één van ons zijn. Terecht. De woorden die we hanteren, geven dus aan hoe we naar iemand anders kijken.
Nu rijst de vraag of dat inclusieve taalgebruik niet stilaan te ver gaat. Veel mensen krijgen het gevoel dat ze al te voorzichtig moeten zijn in hun woordkeuze, of dat ze te snel worden berispt, terwijl ze het eigenlijk goed bedoelen. Het is niet altijd eenvoudig om te volgen welk woord we nu wel of niet gebruiken. Een voorbeeld? Waar we vroeger spraken over ‘gehandicapten’, werd dat achtereenvolgens ‘invaliden’, ‘mindervaliden’ en nu ‘mensen met een beperking’. Dat laatste [node:field_streamers:0] verdient zeker de voorkeur, maar we kunnen natuurlijk begripvol zijn voor wie toch nog één van de vroegere woorden gebruikt. Bovendien is de kans reëel dat ook ‘mensen met een beperking’ op een bepaald moment wordt vervangen door alweer een nieuwe term. Taal beweegt altijd, maar soms wel erg snel.
In onze opinierubriek stellen we aan twee deskundigen de vraag of het inclusieve taalgebruik te ver doorschiet. Taalkundige Vivien Waszink vindt van niet. Zij wijst erop dat we al een heel eind opschieten door af en toe vanuit het perspectief van een ander te kijken. Dat is altijd een goed idee. Auteur Marnix Peeters ergert zich dan wel weer aan al te veel taalgevoeligheid. Voor een schrijver zijn woorden natuurlijk de grondstof waarmee hij werkt, het is dus begrijpelijk dat hij een ruime vrijheid opeist. Niettemin stelt ook hij: „Als het beter is, is het voor mij prima, het kost niks om rekening te houden met gevoeligheden.”
Nogal wat mensen knappen vooral af op moralistische hoogdravendheid, waarbij wijsneuzen anderen de les spellen over woorden die ze absoluut moeten gebruiken, of in geen geval mogen gebruiken. Dat werkt natuurlijk niet. Je kunt geen respectvol taalgebruik verwachten wanneer je zelf geen respect toont voor wie niet elke taalgevoeligheid kent of klakkeloos overneemt. Taal kent ook een democratisch aspect. Het is niet omdat één groep in de samenleving een bepaald woordgebruik verkiest, dat iedereen daar prompt mee instemt. Taal groeit van onderuit en laat zich niet makkelijk opleggen.
Veel draait om gezond verstand, wederzijds begrip en een royale dosis mildheid. Eigenlijk zouden we met z’n allen twee dingen moeten doen: ons afvragen hoe onze woorden overkomen bij andere mensen en tegelijk begripvol zijn voor mensen die al eens een ‘verkeerd’ woord gebruiken. Alleen door met elkaar te blijven praten, begrijpen en doorgronden we elkaars taalgebruik.