‘De manier waarop we omgaan met de natuur is een zonde’
Nadat ze het klooster vaarwel zei, verdiepte de Britse Karen Armstrong zich in de Engelse letteren en de diverse wereldgodsdiensten. Sindsdien publiceerde ze een dertigtal boeken waarin haar toon oversloeg van rancune naar mededogen, een rode draad in haar werk. Haar jongste worp vraagt om meedogendheid voor de planeet.
In De heilige natuur bekijkt Karen Armstrong (78) de schepping door tien verschillende levensbeschouwelijke brillen. Confucianisme, kabbala en jaïnisme komen aan bod, stuk voor stuk filosofische benaderingen waarin Armstrong zich verdiepte en waaruit ze levenslessen trok die de westerse mens moet helpen het goddelijke te vinden in de natuur. Ook de gulden regel, een rode draad in haar werk, is nooit ver weg.
– In ‘De heilige natuur’, uw jongste boek in het Nederlands uitgegeven bij Querido, schrijft u dat de westerse mens de sacraliteit van de natuur ontkent. Wat bedoelt u daarmee?
Het viel me op dat in het christendom zowel als in het jodendom de mens God scheidt van de natuur. Sterker nog, de mens stelt God en zichzelf boven de natuur in plaats van ernaast en erin. De natuur beroert de mens te weinig, tenzij met angst. In haast alle andere wereldgodsdiensten en levensbeschouwingen is dat niet zo. Wereldwijd erkent de mens het goddelijke in de natuur. In het Westen is de natuur een bron van energie, materialen, vermaak, schoonheid in het beste geval, maar niet van ontzag. Ook de klimaatbeweging verandert daaraan trouwens niets. Het proberen te beperken van onze uitstoot betekent nog niet dat we onze natuur beschouwen als heilig.
– Hoe verklaart u dat gebrek aan goddelijkheid in de natuur in de ogen van christenen?
Wij, westerlingen, zoeken het goddelijke in gebeurtenissen en in de geschiedenis, zoals de Exodus uit Egypte en de komst van de Messias. Dat is ook waardevol, maar het is een opmerkelijke breuklijn met andere godsdiensten. In de islam is het goddelijke nadrukkelijk aanwezig in de natuur. De Koran eert de natuur en beschouwt die als haar gelijke. Opmerkelijk is dat, gelet op het onherbergzame klimaat waarin de Koran tot stand kwam. Recentelijk is er in de katholieke Kerk meer aandacht voor de schepping, onder meer door toedoen van de encycliek Laudato si’ van paus Franciscus, maar historisch is dat niet vergelijkbaar met het ontzag dat de natuur in andere filosofieën te beurt valt. Het is ook nog maar de vraag of dat betekent dat we de sacraliteit van de natuur zullen herontdekken. Dat is de kern van mijn betoog in De heilige natuur, al volstaat het niet om er een boek over te lezen. Daarom beëindig ik elk hoofdstuk, dat telkens de omgang met de natuur benadert vanuit een andere levensbeschouwing, met concrete tips.
– In uw werk heeft u het steeds weer over de zogenoemde gulden regel. Hoe is die van toepassing op onze omgang met de natuur?
De gulden regel luidt ‘behandel anderen zoals [node:field_streamers:0] je door hen behandeld wilt worden’ en het is een universele leefregel, te vinden in haast elke cultuur. Waarom zou dat niet van toepassing zijn op de natuur? Waarom zouden we de natuur uitbuiten of negeren? Religie en spiritualiteit dwingen je uit je ego te treden en de kwetsbaarheid van de andere te erkennen. Dat is een houding die we niet enkel in de kerk, de moskee of tijdens een yogasessie moeten aannemen, maar ook in het dagelijkse leven. Tenzij we elke mens ter wereld als onze gelijke beginnen te behandelen, blijft de wereld geen leefbare plek. Hetzelfde geldt voor de natuur. Die snakt naar gelijkwaardigheid. Om het in katholieke termen uit te drukken: de manier waarop we omgaan met de planeet is een zonde.
– Hoe kijkt u naar de manier waarop de Kerk vandaag omgaat met vrouwen en hun positie in de Kerk?
Vandaag sta ik vrij ver van de Kerk, dus ik kan er niet veel zinnigs over zeggen. Al juich ik toe dat vrouwen wereldwijd hun plek opeisen in de kerkelijke structuren. Mijn persoonlijke ervaring als vrouw in de Kerk was niet positief. In de jaren 1960 was ik een non in de gemeenschap van het Heilig Kind Jezus. De regels die toen golden voor nonnen, waren vernederend en schadelijk. Ikzelf ben erdoor beschadigd, fysiek, mentaal en spiritueel. Er heerste kilte en argwaan. Het was een combinatie van de ergste soort Victoriaanse Britsheid en onwetendheid. Ik heb temporaalkwab-epilepsie, wat toen nog niet was geweten, maar in het klooster werd het weggezet als hysterie. Nog steeds vraag ik me af hoe dat mogelijk is. Mij werd aangeleerd mezelf te haten, maar hoe kun je dan de ander liefhebben? In mijn eerste boeken maak ik me daarover bijzonder boos. Nu is die boosheid omgeslagen in verdriet, uit liefde voor de mensen die zich engageren in de Kerk. Die overgang kwam er dankzij de studie van andere godsdiensten.
– Welk advies heeft u voor jonge vrouwen die vandaag actief zijn in de Kerk?
Ik zou hen aanmoedigen wat rebels te zijn. De kerkelijke structuren hebben nood aan meer liefde en minder hoogdravendheid. Als je niet kunt liefhebben, hoe kun je dan religieus zijn? Vandaar mijn oproep om de gulden regel niet uit het oog te verliezen.