Wie las er nooit Sint-Jeroen?
Vandaag, woensdag 30 september, vieren de katholieken Sint-Jeroen of Sint-Hiëronymus, Eusebius Sophronius Hiëronymus (347-420), doorgaans naar zijn geboorteplaats in Dalmatië Hiëronymus van Stridon genoemd. (De orthodoxe Kerk viert zijn naamdag op 15 juni.) De invloed van deze kerkvader op onze geloofsbeleving kan niet overschat worden. Het is immers deze geleerde die jarenlang in Bethlehem werkte aan de vertaling vanuit Hebreeuwse en Griekse bronteksten van de Bijbel in het toenmalige volkslatijn, de Vulgata of Vulgaat.
‘Vulgus’ staat in het Latijn voor het ‘gewone volk’.
Gezaghebbend
Het Concilie van Trente (1545-63) maakte van deze vertaling de enige gezaghebbende tekst voor de katholieke Kerk. Reformatorische Bijbelgeleerden grepen toen al terug naar de bronteksten – ook de Statenbijbel van 1637 doet dat – maar in katholieke kringen zou het tot de twintigste-eeuwse Petrus Canisiusbijbel duren alvorens we een vertaling gebruikten die niet rechtstreeks op de Vulgaat teruggaan. Men kan dus zonder overdrijven stellen dat meer dan een millennium lang haast iedereen in het Westen met Jeroens tekst in de weer was.
Hiëronymus’ Latijn is zo basic dat het destijds bij aanvang van de humaniora gelezen werd.
Paus Damasus I
Hiëronymus stamde uit een welstellende christelijke familie en werd voor klassieke studies naar Rome gestuurd. Op zijn vijfentwintigste trok hij op pelgrimstocht naar Jeruzalem. Een ziekte hield hem een tijdlang op in Antiochië, waar hij Grieks leerde. Daarna trok hij zich terug in de Syrische woestijn, waar een monnik van joodse origine hem het Hebreeuws bijbracht. Eenmaal tot priester gewijd, reisde hij terug naar Rome, waar hij secretaris werd van Damasus I. Het is deze paus die hem de opdracht gaf een Bijbelvertaling te maken.
Na Damasus’ dood verbleef Hiëronymus nog meer dan dertig jaar in Bethlehem.
Eindtijd
Zoals wel meer christenen in zijn tijd was Jeroen ervan overtuigd dat de Apocalyps niet veraf meer was. Die eindtijdgedachte is duidelijk te merken in de iconografie van de heilige: hij wordt afgebeeld met een kwijnende kaars en met een doodshoofd, waarmee aangegeven wordt hoe futiel het menselijke bestaan is en verwezen wordt naar de vele jaren dat hij als kluizenaar leefde. Maar die eindtijdgedachte komt ook terug in het vaak geciteerd brieffragment waarin hij de invallen van barbaarse volkeren in Gallië beschreef.
De brief is geen goede bron, want Jeroen wou een weduwe ervan overtuigen niet te hertrouwen.