‘Awel, wat moet dat?, zeg ik soms tegen Hem’
Marguerite Rahir werd geboren met een schaterlach, vertelde haar vader. Die lach heeft zuster Marie-Bernard vandaag, 99 jaar later, nog steeds. Al 46 jaar leeft ze als kluizenaar in een huisje naast de kapel in Torgny, in Luxemburg. Haar geheim? „Ik mag dan oud en broos zijn, ik ben de gelukkigste vrouw ter wereld”, zegt ze. „Ik deel mijn leven met God, de liefde van mijn leven.”
Hoe contacteer je een eremiet? Simpelweg per telefoon. Zuster Marie-Bernard neemt meteen op. Of ik mag langskomen om haar te interviewen over haar leven en geloof? „Je moet een afspraak maken,” zegt ze, „ik ben druk bevraagd.” Een dergelijke reactie hadden we niet verwacht van een kluizenaar die teruggetrokken leeft in het bos aan de rand van een dorp.
– U krijgt dus voortdurend telefoontjes en bezoek. Bent u een moderne kluizenaar?
Neen, zo vul ik mijn roeping tot eremiet in. Ik leef afgesneden van de wereld, maar mijn deur staat open voor wie een luisterend oord wil vinden, voor wie mijn gebed wil vragen. Een missie voor God en mijn medemens dus, al moet je wel een afspraak maken (schaterlacht). Al van kleins af begreep ik dat ik, als ik God wilde vinden, mijn leven moest afstemmen op mijn broeders en zussen.
– U werd ingewijd als eremiet toen u 53 jaar was. Een late roeping?
Integendeel. Ik groeide op in Luik in een gezin met vier oudere broers en zussen en drie jongere. Ik viel uit de toon. Zij waren bruisend en slim, ik traag en onhandig. Als kleuter van vijf voelde ik al dat ik anders was. Ik besefte: „Ik ben alleen op de wereld.” Plotseling antwoordde iemand: „Je bent niet alleen. Ik ben er.” Dat was mijn roeping tot eremiet. En ook al begreep ik het niet, ik heb alles gegeven aan God.
Op mijn levenspad voelde ik meerdere keren aanrakingen van God. Tot Hij me op een dag vroeg om in te treden. Omdat een kerkelijke erkenning als eremiet toen niet mogelijk was, trad ik in bij de dominicanessen – de vrijheid van denken in de orde trok me aan – en werd ik missionaris in Congo van 1949 tot 1964. Intussen was het Tweede Vaticaans Concilie volop aan de gang. In een van de vele documenten las ik dat de Kerk alle kluizenaarsroepingen aanvaardt. Meteen wendde ik me tot de bisschop van Luik om toestemming (schaterlacht). Hij vroeg me eerst een jaar mijn roeping te overwegen, kwestie van zeker te zijn.
– Hoe belandde u in Torgny?
Een kluis vinden was niet vanzelfsprekend. Bovendien heb ik een kapel nodig. Geen God, geen eremiet. Na een lange zoektocht belandde ik hier, in de provincie Luxemburg. Mijn kluis van zowat tien vierkante meter is zowel slaap- als woonkamer als bureau. De kachel houdt me warm. Vroeger ging ik elke dag naar de kapel om te bidden. Dat lukt nu niet meer. Ik ben geopereerd aan beide benen en kan niet meer stappen. Tja, dat maakt het leven er niet eenvoudiger op. Toch denkt geen haar op mijn hoofd eraan mijn kluis te verlaten. Dit is mijn bestaansreden.<[node:field_streamers:0] br>Bij mijn komst bracht ik alle dorpsbewoners een bezoek. Ik werd warm onthaald (schaterlacht). Iedereen was nieuwsgierig natuurlijk. Ik ontdekte dat er vier eenzame vrouwen woonden. Bij hen begon ik mijn missie. Sinds ik niet langer naar buiten kan, staat mijn deur open.
– Tijdens de coronacrisis werden we allen plotseling in lockdown gedwongen. U leeft als het ware permanent zo. Hoe ziet u dat?
Ik vind niet dat ik in lockdown leef. Ik leef samen met de liefde van mijn leven. Het is een kwestie van perspectief. Ik ben de gelukkigste vrouw ter wereld. Net daarom bellen zoveel mensen me om hun verhaal te doen. Ik doe niets bijzonders. Ik ben er en ik luister. En ik neem hen mee in mijn gebed. Als je je afvraagt of een leven als eremiet zin heeft vandaag, vraag het aan wie me opzoekt.
En ja, het gebeurt dat ik een mindere dag heb. Het leven is geen rozengeur en maneschijn. Dan bevraag ik Hem: „Awel, wat moet dat?” Het zijn beproevingen die Hij op mijn weg zendt.
– Hoe ziet een dag van een eremiet eruit?
Mijn dag begint om middernacht. Een wekker heb ik niet, Hij maakt me wakker. Ik bid dan volgens mijn mogelijkheden. Rond acht uur komt een verpleegster mijn steunkousen aantrekken. Vervolgens maak ik mijn ontbijt. Een keer per week komt de priester langs om samen eucharistie te vieren. Hij laat de communie achter voor de rest van de week. Daarna eet ik. Ik maak me ’s ochtends nooit zorgen over wat ik zal eten. Ik kook mijn eigen potje niet, maar toch krijg ik steeds te eten, hoewel het niet altijd is waarin ik zin in heb (schaterlacht). Ik heb vertrouwen. Ik leef sereen. Leven met Hem is een leven van overgave. Na het eten houd ik een siësta tot drie uur. Om vijf uur ’s namiddags komt de verpleegster om me klaar te maken voor mijn bed. Dan begin ik te leven: ik los kruiswoordraadsels op om mijn grijze cellen te trainen en ik lees. Om negen uur val ik als een blok in slaap.
– Wat is uw geheim?
Mijn gebed. Ik geef je een goede raad, mijn kind. Wees niet bang om God toe te laten in je leven. Dat is het geheim van een gelukkig bestaan. Hier hangt geen Jezus aan het kruis, enkel een kruis, want Hij leeft.