Tot in het diepst van onze ziel
Dat een mens niet samenvalt met zijn lichaam, lijken we intuïtief normaal te vinden. Diverse religieuze tradities maken bovendien een onderscheid tussen lichaam en ziel. Wat ze verstaan onder die ziel varieert echter nogal. En laten de hersenwetenschappen nog wel ruimte voor een ziel? We gingen erover praten met godsdienstfilosofe Helen De Cruz van de Oxford Brookes University en met John Arblaster, theoloog aan de KU Leuven en het Ruusbroecgenootschap van de Universiteit Antwerpen.
– Geloven mensen inderdaad intuïtief dat er zoiets bestaat als een ziel?
Helen De Cruz • In de cognitiewetenschap wordt onderzoek verricht naar de manier waarop mensen, over culturele grenzen heen, nadenken over wat een persoon is. Daaruit blijkt dat er amper culturen zijn die menen dat de mens bestaat uit louter een lichaam. Nogal wat hedendaagse wetenschappen, waaronder de hersenwetenschap, gaan net wel uit van die veronderstelling, maar ze is echt wel uitzonderlijk. Spontaan denken mensen dat er is iets ‘meer’ is aan een persoon dan het lichaam.
Wat dat ‘meer’ dan precies is, is echter niet zo eenduidig. Vroeger meenden cognitiewetenschappers, in het spoor van Paul Bloom, dat we geneigd zijn tot een tweeledig mensbeeld, waarin lichaam en ziel radicaal verschillen, zoals de Franse filosoof René Descartes beweerde. Recenter onderzoek spreekt dat echter tegen. Nogal wat culturen brengen een meerledig onderscheid aan. In Brazilië is het onderscheid tussen lichaam, geest en ziel gebruikelijk. De geest omvat dan het mentale, de ziel het spirituele.
John Arblaster • In het Oude Testament worden ook nogal wat begrippen naast elkaar gebruikt voor lichaam en geest, maar wordt toch de eenheid van de mens benadrukt, zij het dan als een complex geheel. Bij Paulus vind je al een onderscheid [node:field_streamers:0] tussen lichaam, geest en ziel. Dat werd nadien verder uitgedacht, onder invloed van de Griekse filosofie. Daarin werd wel een strakker onderscheid gemaakt tussen de rede en het lichaam.
– Het Oude Testament spreekt toch ook over een schimmig bestaan in de onderwereld na de dood?
Helen De Cruz • Iets dergelijks vind je ook in andere culturen, bijvoorbeeld in Japan vóór de komst van het boeddhisme. Het toont aan dat we ons moeilijk kunnen voorstellen dat wij of onze dierbaren er op een gegeven moment niet meer zijn. De Franse filosoof Maurice Merleau-Ponty wist dat al. We kunnen ons immers blijven afvragen hoe onze grootvader over dit of dat zou gedacht hebben, nog jaren na zijn dood. Geloof in een hiernamaals ligt dan ook voor de hand. Bij gebrek aan een uitgekiend concept daarvan kom je dan uit bij een dergelijk schimmig bestaan.
John Arblaster • In het christendom heb je natuurlijk wel een uitgewerkt beeld van het hiernamaals. Interessant is dat daarin ook het lichaam een wezenlijke rol speelt. Door zijn lichamelijke verrijzenis neemt Christus de mensheid, misschien zelfs de hele schepping, het vlees, op in het goddelijke, dat zuiver geest is. Kortom, ook hier wordt een al te strakke tweeledigheid tussen lichaam en geest afgewezen. Dat wijkt af van wat veel gelovigen zich [node:field_streamers:1] erbij voorstellen, namelijk dat enkel de ziel naar God gaat.
Helen De Cruz • Dat laatste blijkt inderdaad uit onderzoek. Bij veel gelovigen lijkt de verrijzenis van het lichaam, zoals beleden in het credo, maar moeilijk door te dringen. Je vindt ook in de geschiedenis van de christelijke theologie neigingen om tweeledig te denken, zoals duidelijk het geval is bij de middeleeuwse theoloog en filosoof Thomas van Aquino.
John Arblaster • Klopt. De heilige Augustinus legde de basis hiervoor al in de oudheid. Trouwens, in het Bijbelse scheppingsverhaal wordt gezegd dat de mens is geschapen naar Gods beeld en gelijkenis. Welnu, een deel van de kerkvaders, zeker aan Griekse kant, meende dat die gelijkenis met God enkel te situeren was in onze ziel, niet in ons lichaam. Zo probeerden ze meteen het onderscheid aan te geven tussen mens en dier. Bij andere kerkvaders kan echter ook het lichaam beeld van God zijn.
– Hebben mensen de neiging om ook aan dieren een ziel toe te schrijven?
Helen De Cruz • Daar bestaat niet zoveel onderzoek over. Wel universeel is de neiging om een onderscheid te maken tussen mens en dier. Tegelijk zijn er zeker ook religies die de idee van een dierenziel kennen. Overigens, wie een emotionele band heeft met zijn kat of hond ontkomt maar moeilijk aan de indruk dat die ook geestelijke vermogens hebben net zoals wij. Zo vreemd lijkt me het me dus niet dat mensen makkelijk geloven dat ook dieren een ziel hebben.
– Ook mystieke auteurs spreken over een dierlijke ziel, niet?
John Arblaster • Klassiek bij hen is het onderscheid tussen een lichamelijke ziel, de anima, die de dieren ook hebben, en de redelijke ziel, de animus, eigen aan de mens. Die redelijke ziel bestaat dan steevast uit drie grote vermogens: de wil, het intellect en de memorie. Die laatste is niet zozeer wat wij het geheugen noemen, maar veeleer het bewustzijn. En dan heb je nog het topje van memorie, de mens in het Latijn. Op dat punt zijn we ten diepste één. Jan van Ruusbroec noemde het dan ook ons ‘wezen’. Vanuit dat wezen hebben we toegang tot het goddelijke. Kortom, ons lichaam ‘hangt’ in onze ziel, zoals onze ziel in God zelf ‘hangt’: ze zijn niet gescheiden. Zouden we met ons wezen niet in God hangen, dan zouden we ophouden te bestaan, verdwijnen in de oerchaos uit het scheppingsverhaal.
– Laat het moderne denken nog ruimte voor de ziel?
Helen De Cruz • Het lijkt me niet eenvoudig om dat concept binnen te brengen in het wetenschappelijke denken over de mens. Zo gaan sommige hersenwetenschappers al zover om te beweren dat we zelfs geen echte mentale toestanden hebben, zoals gedachten of verlangens. Er zijn enkel maar hersenprocessen, zeggen ze. Moeilijk voor ons om ons daar iets bij voor te stellen. Er zijn ook wel enkele neurologen die onderzoek doen naar de relatie tussen spiritualiteit en het brein, maar zij ondervinden nogal wat weerstand.
John Arblaster • Op grond van wat ik daarover van collega’s hoor zie ik wel enkele raakvlakken tussen wetenschappelijke bevindingen en het christelijke mensbeeld. Zo zijn er duidelijke aanwijzingen dat we als mens al van vóór onze geboorte gericht zijn op de ander. Kortom, een persoon zijn wil altijd zeggen dat je in relatie staat tot andere personen. Dat soort vragen zijn ook aan de orde in het theologische denken over de ziel. Volgens een model gelijken we precies op de drie-ene God in de mate dat we in relatie staan tot anderen.
Helen De Cruz • In de hedendaagse filosofie heb je op dat punt ook twee strekkingen. Enerzijds zijn er denkers die de geest beschouwen als iets individueels. Anderzijds zijn er filosofen die benadrukken dat we altijd ingebed zijn in een context. We zijn altijd betrokken op iets, ook met onze geestelijke vermogens. Volgens hen heeft het geen zin te denken over de menselijke geest, maar over netwerken van menselijke geesten... en van computers en andere machines.