Lezen op leven en dood
Iets van je eigen diepte herkennen in wat je leest, kan een onnoemelijke vreugde zijn.
Ik ontdekte deze zomer een auteur die een schokkende herkenning opriep. Het is alsof er iets rechtveert. Een dier in mij lag gekooid en verslagen weg te kwijnen en richt ineens met rechte oren de stemloze kop. Naar een taal die spreekt van mij. Echt van mij.
Zichzelf plotseling herkennen, is een vreemde ervaring. Herkennen betekent: zich herinneren als men iemand weer ziet of hoort. Het woordenboek geeft als voorbeeldzin: ik had hem in jaren niet gezien, maar ik herkende hem meteen. Zo is het! Ik had mij in jaren niet gezien, maar ik herkende mij meteen. Het is een zoete pijn. Zoet – het weerzien. Pijn – dat ik mijzelf dus wel vergeten moest zijn.
Het meest eigene is ons niet vanzelfsprekend vertrouwd.
Het eigene is een vreemd en duister land dat wij al lezende kunnen bewandelen, het spoor van de eigen diepte volgend. Het is een heel andere manier van lezen dan lezen voor ontspanning of lezen uit academische interesse. Het is een lezen op leven en dood. Zoals het hert de beekjes zoekt, zo zoekt mijn geest… enzovoort, zegt een psalm (42).
Het is zo levensnoodzakelijk als water om woorden te vinden om het eigene uit te drukken. Vinden we geen manier van spreken over onze diepte dan kwijnen we weg. Zonder woorden kunnen wij niet zijn.
Zolang we wat er leeft in ons niet onder-woorden-brengen, zijn we innerlijk dakloos en overgeleverd aan de stormen van de tijd.
Het is verder verrassend aan dit lezen-om-te-leven dat we niet zelf een innerlijk onderdak kunnen bouwen.
Iemand moet ons voorzeggen wie we zijn opdat we eindelijk onszelf kunnen zijn.
Het meest eigene blijft ons volslagen vreemd tot we woorden van elders aangereikt krijgen waarin we ons kunnen herkennen.
Trouwens zullen diezelfde woorden waarin we ons herkennen ons ook vormen. Ze laten ons niet onberoerd. Ze zijn niet kant-en-klaar en wij ook niet. Wij vormen al lezende de woorden en de woorden vormen ons.
Wie leest op leven en dood zal begrijpen wat ik bedoel. Er ontstaat een spoor van herkenning en omvorming. Van het een naar het ander. Het spoor wordt een paadje en als je het geheel overschouwt, ontdek je misschien dat je geleid bent naar een gemeenschap over de dood en de eeuwen heen van taal, belichaamd door geestelijke vaders, moeders en vrienden.
Ik wens het je niet alleen toe, ik vertrouw er ook op dat het gebeurt als je leest om te leven. Want de taal is geen neutraal middel waarvan de mens gebruikmaakt om zijn gedachten te articuleren, zijn wereld te ordenen en te communiceren, zoals het woordenboek ons wil doen geloven. Wij die lezend leven weten wel beter. Niet de mens gebruikt de taal, maar de taal grijpt mij aan.
Ergens in de taal zijn woorden verborgen die mij kunnen zeggen wie ik ben, die naar mij verlangen en reiken over eeuwen en werelden. Een diepste woord waardoor ik ben.
Het is de bron van mijn onrust. Het is de reden waarom ik lees, onderstreep, spreek, bid, schrijf. Ik zal niet rusten tot het mij gevonden heeft.