Maarten Larmuseau: ‘Onze doden verdienen meer respect’
Vandaag laat geneticus Maarten Larmuseau zich door Jezus interviewen. De professor genetische genealogie aan de KU Leuven en genetisch erfgoed aan de Universiteit Antwerpen introduceerde het woord koekoeksgraad, dat slaat op de graad van onverwachte buitenechtelijke kinderen in een samenleving. (In West-Europa ligt die al eeuwenlang rond 1 à 2%, zo bleek uit zijn genetisch stamboomonderzoek.) Larmuseau is bekend als co-auteur van het boek In haar voetsporen - op zoek naar onze voormoeders en als columnist in verschillende tijdschriften over stamboomkunde.
#1 Wat is je naam? (Lucas 8,30)
Maarten Larmuseau • Naamgeving houdt me sterk bezig, want het zegt vaak iets over je afkomst. Mijn familienaam ‘Larmuseau’ komt van het Picardisch en betekent letterlijk kleine, grijze hagedis.
Bij ons thuis hing vroeger in de woonkamer al een stamboom van de familie Larmuseau. Voor deze lijn langs vaderszijde was die helemaal uitgetekend tot in de 16de eeuw. Onze stamvader heette Martinus en was afkomstig uit Menen. Zijn ouders waren vanuit Noord-Frankrijk geëmigreerd. Dat hebben we allemaal via parochieregisters en genetisch onderzoek kunnen verifiëren.
Mijn ouders noemden mij naar onze stamvader. Ik leek dus wel voorbestemd om iets te doen met familiegeschiedenis!
Zelf zoek ik nu de hele afstamming uit, waaronder ook de vrouwelijke stamlijn. Niet alleen in mijn eigen familie, overigens. Via het citizen science project MamaMito stelden ruim 7800 burgerwetenschappers hun moederlijke stamreeks volgens wetenschappelijke criteria op, waarmee we genetisch onderzoek kunnen doen dat ook voor de geneeskunde heel belangrijk kan zijn.
#2 Wat zie je? (Marcus 8,23)
Ik zie mensen als een mozaïek van hun voorouders. Ze dragen DNA mee, maar ook waarden, een omgeving en allerlei ervaringen. Het verleden van mijn voorouders bepaalt voor een groot stuk mijn identiteit; wie ik ben, wat ik belangrijk vind, wat ik geloof. En dat geef ik ook weer door aan mijn eigen kinderen. Zij zullen zien hoe ik in het leven sta, hoe je kan leven en werken met passie.
Ik heb veel gekregen en geef weer door, zoals een zandloper.
Uit die verbondenheid tussen generaties kun je troost en kracht halen op moeilijke momenten. Vergelijk je leven eens met dat van je voorouders, in plaats van met kennissen op Facebook.
#3 Waarom twijfel je? (Matteüs 14,31)
Zo goed als elke wetenschapper wordt soms overvallen door het imposter gevoel; dat jij diegene bent in een groep die er weinig van kent. Als ik op een belangrijk congres vol geleerde collega’s een lezing moet geven, begin ik soms te twijfelen. Heb ik hier nu wel echt iets te vertellen?
Maar dat soort twijfel is niet slecht, integendeel. Ze hoort bij het wetenschappelijk proces. De beroemde fysicus Richard Feynman zei zelfs: Als je in een gezelschap de slimste bent, zit je verkeerd. Toch kan de twijfel soms wat aan me vreten, zoals wanneer ik in de media kom en plotseling uit de een of andere hoek zware kritiek te verduren krijg. Dan moet ik me eraan herinneren dat die twijfel normaal is, maar niet de bovenhand mag halen.
Het is natuurlijk een heel ander soort twijfel dan de twijfel aan de liefde, waar het in de Bijbel over gaat. Als mijn vrouw Marie me zou vragen of ik twijfel aan ons huwelijk of aan de liefde voor onze kinderen, dan twijfel ik uiteraard niet.
#4 Waarover maak je je zorgen? (Johannes 21,22)
Ze zeggen vaak dat je pas echt dood bent als je vergeten bent. Nu, als ik toehoorders bij lezingen of mijn studenten uithoor over hun familiegeschiedenis, dan merk ik dat ze niet ver komen. Mensen zijn heel snel vergeten. Ook genetisch vermindert wat je doorgeeft heel snel. Dat bekommert me, want zoals velen heb ik toch de intentie om iets blijvends door te geven.
#5 Wat maakt jou boos? (Matteüs, 9,4)
Als ik met Allerheiligen het kerkhof bezoek, maakt het me boos dat telkens weer zo veel graven verwijderd zijn. Het argument dat er plaatstekort is, gaat niet altijd op. Toen ik in Leicester in de UK woonde, konden mijn vrienden hun oren niet geloven toen ik zei dat graven bij ons al na 10 jaar grafrust kunnen verwijderd worden en dat een eeuwige concessie niet meer gegarandeerd is.
Het gebrek aan respect in onze cultuur voor grafrust en herinnering maakt me boos.
En wat er met de stoffelijke overschotten bij opruiming gebeurt, is totaal niet transparant. Dit staat in schril contrast met hoe wij onderzoek doen op genetisch materiaal voor wetenschappelijk onderzoek en hoe archeologen omgaan met opgegraven skeletten. Daarvoor moeten bergen papierwerk worden verzet om geen privacy of eerbaarheid te schenden. En terecht.
#6 Wie/wat zoek je? (Johannes 18,7)
Ik ben gepassioneerd op zoek naar antwoorden op mijn onderzoeksvragen. Waarom investeren vaders in hun kinderen zonder zeker te zijn van de biologische band? Hoe is dat sociale vaderschap geëvolueerd? Hoe worden genetische kenmerken overgeërfd binnen families en populaties?
Op die laatste vraag zoek ik momenteel een antwoord via DNA-onderzoek op skeletten vanaf de vroege middeleeuwen en op levende personen van wie we via stambomen hun afkomst hebben bepaald. Ons DNA is een archiefdocument dat heel wat informatie bevat. Hoe belangrijk dat is, blijkt ook uit het gemis dat kinderen van anonieme spermadonoren en adoptiekinderen vaak ervaren wanneer ze hun biologische verwanten niet kennen.
Dergelijk onderzoek combineert biologie en genetica met genealogie, archeologie, geschiedenis, maar ik wil ook vooral de vele toepassingen voor medisch en forensisch onderzoek verder uitbouwen. Het is pure passie en een interdisciplinaire blik die mij steeds verder doet zoeken, ook naar erfgoed, emotie, kunst.
#7 Waarover praat je veel? (Lucas 24,17)
Waar het hart van vol is, daar loopt de mond van over… Dat gaat wel op voor mij. Niet alleen aan mijn studenten in Leuven en Antwerpen vertel ik veel over mijn onderzoek, maar ik geef ook heel veel – en graag – lezingen. Achteraf komen er altijd veel mensen verhalen vertellen over hun achtergrond en hun eigen stamboomonderzoek, en dat vind ik heel inspirerend. Daaruit leer ik wat er leeft bij de mensen, met welke vragen en emoties ze zitten. Vaak zat daarin al de start van een nieuw onderzoek. Ik haal er ook veel energie en motivatie uit.
De universiteit mag geen ivoren toren zijn. Ik praat veel, maar ik luister ook heel veel naar ‘burgerwetenschappers’ en leer van hen.