Passionist Frans Damen: ‘Gedragen door een God die het beste wil’
Paolo Danei – Paulus van het Kruis – was 27 toen hij zich 300 jaar geleden in Rome met een gelofte wijdde aan de contemplatie en verkondiging van Christus’ lijden. Zijn volgelingen, de passionisten, zijn vandaag te vinden tot in Nieuw-Zeeland. Frans Damen (1944) is de provinciaal van de Belgische provincie van de congregatie van de Passie Van Jezus Christus, zoals de congregatie voluit heet, getuigt over zijn trouwe levensengagement in datzelfde spoor.
‘Achterkomer’
De Belgische provincie van de passionisten is nooit echt groot geweest – we waren nooit met meer dan 213 – maar het effect van Vaticanum II zette in die periode de definitieve neergang in: in 5 jaar tijd trad bijna de helft van de jongeren uit en na mij trad er nog maar één in. Ik ben dus een ‘achterkomer’. Daar heb ik niet onder geleden. Het heeft me wel de houding aangekweekt dat ik zelf mijn weg moet maken, want er zijn geen anderen aan wie ik dat kan overlaten. Ik moet altijd op mijn qui-vive zijn, een houding die me in het leven goed heeft geholpen. Ik voel me niet gauw slachtoffer; ik zie veeleer kansen om er iets van te maken. (…) Na mijn professie in 1968 heb ik in Leuven verder theologie gestudeerd in combinatie met oriëntalistiek. Voor mijn doctoraat in de indiologie heb ik vooral in Londen gewerkt en was ik een jaar in Calcutta voor archiefonderzoek. Dat was voor mij de kennismaking met de derde wereld.
Latijns-Amerika
Harry Gielen, mijn toenmalige huisgenoot en een geëngageerde intellectueel die ook lang provinciaal is geweest, vertelde me toen over de rondreis die hij had gemaakt in Latijns-Amerika na de synode van de passionisten in Peru. Over de tinmijn van Colquiri, 4.000 meter hoog in de Andes in Bolivia, zei hij: ‘Was ik 20 jaar jonger, dan zou ik er rechtstreeks naartoe gaan’. Welnu, ik was 20 jaar jonger dan hij en dus ben ik erheen gegaan, ook al kende ik toen geen woord Spaans, inmiddels mijn tweede taal. Het waren de 13 mooiste jaren van mijn leven. Als missionaris krijg je veel ruimte en vrijheid. Ook al was het werk niet makkelijk, ik ben er altijd graag geweest en ik vond het heel erg dat ik naar België moest terugkomen nadat op een dag in 1994 om halfzeven ’s morgens het telefoontje kwam dat ik was verkozen tot lid van de provinciale raad.
Sober
De spiritualiteit van de passionisten is ontstaan bij een kluizenaar die zich richtte op de contemplatie van het lijden van Christus en op de boetedoening die wij mensen daarvoor op ons moeten nemen. (…) Zelf heb ik weinig met de contemplatie van het lijden als dusdanig. De hoofdzaak voor mij is aandacht voor de lijdenden onder de mensen. De kruisdood betekent dat God ook in dat lijden aanwezig is en wil zijn. We mogen leven vanuit de overtuiging dat God dezelfde weg is gegaan als mensen die in moeilijkheden belanden. Voor mij is dat een hulp om met vertrouwen in het leven te staan:
We zijn hier niet zomaar ten gevolge van een toeval waar verder niets achter moet worden gezocht; we worden gedragen door een God die het beste wil, ondanks alles.
Die overtuiging is een uitnodiging om niet te veel te verlangen, niet gretig in het leven te staan zoals iemand die van alles nodig heeft om zich goed te voelen. Zolang ik in dat vertrouwen kan leven, kan ik het stellen met weinig. Ik leef dus nogal sober, maar dat vind ik niet erg, integendeel.
In mineur
De bloeiperiode van onze congregatie, die vooral gericht is op volkspredicatie en missie, maar die toch ook het intellectuele honoreert, is voorbij. De mensen die het samengaan van die twee aspecten belichaamden, zijn bijna allemaal gestorven en de nieuwe generatie elders in de wereld staat heel anders tegenover die intellectuele cultuur. De viering van ons 300-jarige bestaan is in die zin een beetje een feest in mineur. Ook corona is een grote streep door de rekening. Wereldwijd stonden grote vieringen en samenkomsten geprogrammeerd ... Maar misschien kan de slotviering in oktober alsnog doorgaan?