‘Vluchtelingen leerden mij de gastvrijheid’
Ruim zeventig jaar geleden ging de eerste priester-arbeider aan de slag in Vlaanderen. Het fenomeen kwam overgewaaid uit Frankrijk. Vandaag blijven er nog weinig van hen over en zijn ze welhaast allen met pensioen. Jef Devisscher, priester van het bisdom Brugge, maakt zijn roeping al sinds zijn Chirotijd waar in het Stubbekwartier in Brugge.
Enkele kilometer verderop, in Zeebrugge, zet collega Fernand Maréchal zich onverstoord in voor transmigranten. „Ik bewonder wat die man doet”, zegt Jef Devisscher (73). Zelf vangt de gewezen priester-arbeider al sinds 1980 vluchtelingen op bij hem thuis. Sinds 1994 is dat in de Houthulststraat in Brugge. „Dankzij de parochie woon ik hier”, zegt hij. „Vandaag is het huis van onze vzw Sock.”
– Hoe ontdekte u uw roeping als priester-arbeider?
Mijn vader was rijkswachter en als kind groeide ik op in de buurt van de kazerne in Brugge. Na zijn pensionering verhuisden we echter naar Sint-Michiels, waar ik me aansloot bij de Chiro. Daar liggen de wortels van mijn engagement. Veel van de jongeren in onze Chrirogroep kwamen uit arbeidersgezinnen en uit families die sociaal achtergesteld waren geraakt. Later, als gewestleider van de kerels, hielp ik de onderpastoor van de Sint-Jacobparochie met de uitbouw van een jongerenwerking, de KAT. De jongeren die daar op afkwamen, waren afkomstig van het Stubbekwartier, de buurt waar ik nog steeds woon. We zijn hier ook begonnen met wijkfeesten.
– U werkt met andere woorden al uw hele volwassen leven in dezelfde buurt?
Inderdaad. Ik ging aan het werk, maar de vraag of ik priester zou worden, liet me niet los. In 1972 kon ik, dankzij de onderpastoor van Sint-Jacob, beginnen aan het Centrum voor Priesterkandidaten op Rijpere Leeftijd (CPRL) in Antwerpen, terwijl ik intussen bleef werken. Ik droomde ervan om als priester in het Stubbekwartier te kunnen blijven en tussen de mensen te wonen. Onder impuls van twee lesgevers aan het CPRL, Walter Corneillie en Roger Masure, kreeg mijn roeping almaar vastere vorm. Ik kwam hier wonen en maakte deel uit van een groep jongeren die zich wilden inzetten voor de buurt en voor een betere wereld. Toen ik in 1979 tot priester werd gewijd, beschouwden we dat eigenlijk niet als mijn wijding, maar als die van onze groep.
– De priester-arbeiderbeweging sterft uit. Vindt u dat jammer?
Ik ben geen grote predikant. Als priester-arbeider wilde ik allereerst getuigen door mijn manier van leven, gericht op de naastenliefde, de voornaamste boodschap uit het evangelie. Dat de beweging nu uitsterft, stemt me niet wanhopig. Er zullen wel nieuwe initiatieven opbloeien.
– Hoe kwam u erbij vluchtelingen in huis te nemen?
In de nasleep van de Vietnamoorlog bracht Walter Corneillie ons groepje in contact met een Vietnamese bootvluchteling. Hij was te jong om zelfstandig te wonen, maar te oud om in een gezin te worden opgenomen. Ik nam hem in huis en samen met enkele mensen uit de buurt zorgden we voor hem. Al gauw volgden nog meer Vietnamese vluchtelingen, later ook Afrikanen. Zo groeide onze werking geleidelijk aan verder uit. In 2004 richtten we dan de vzw Sock op.
– Wat betekent uw organisatie voor die mensen?
Vluchtelingen vinden bij ons allereerst een rustpunt. Ze kunnen hier intrekken zolang het nodig is. De enige voorwaarde is dat ze werken aan een toekomstplan. Sommigen krijgen papieren en gaan zich na verloop van tijd vestigen, anderen komen tot het inzicht dat ze hier geen toekomst hebben en keren uit zichzelf terug naar hun land of trekken elders naartoe. Mensen zonder wettig verblijf opjagen en opsluiten, zoals we nu vaak zien, heeft geen enkele zin. Die mensen hebben net nood aan rust zodat ze zich kunnen oriënteren en doordachte beslissingen nemen.
– Moet het beleid daar volgens u dan meer op inzetten?
Ik denk van wel, ja. [node:field_streamers:0] Het lijkt me althans veel zinvoller dan geld te steken in de ene politieactie na de andere. Mensen in het nauw drijven, lokt agressie uit en hen opsluiten, doet hen allerminst goed. Zo zag ik onlangs nog een jongeman uit Bangladesh die we opvingen, mentaal aftakelen. Hij had door zijn vlucht een trauma opgelopen, maar vond hier bij ons rust. In het gesloten centrum werd hij echter volkomen paranoïde. Uiteindelijk kwam hij vrij. We probeerden hem nog te ondersteunen, maar hij verdween spoorloos.
Een tegenargument is natuurlijk de angst voor een aanzuigeffect. Toch meen ik dat het net ook een kans biedt om de mensensmokkel tegen te gaan. Dat is immers een smerige handel waar we dringend vanaf moeten.
– Draagt het opvangen van die mensen in uw huis ook bij tot hun integratie?
Absoluut. Ik heb altijd een link gelegd tussen mijn werk als priester-arbeider en mijn inzet voor vluchtelingen. Zo betrekken we de vluchtelingen actief in onze buurtwerking. Overigens, toen ik hier in 1994 kwam wonen, samen met enkele Afrikaanse vluchtelingen, verzetten de toenmalige buren zich daartegen. Ze wilden niet dat er zwarten naast hun deur kwamen wonen. Totdat die jongens, verontwaardigd over het feit dat die oude mensen hun huis nog zelf moesten schoonmaken, hen spontaan hielpen. Hun houding sloeg volledig om. Die anonieme ‘zwarten’ kregen plotseling een naam en een gezicht. Ik geloof dan ook echt in de kracht van dit soort kleinschalige projecten.
– Brachten de vluchtelingen ook u iets bij?
Beslist. Van hen leerde ik het gastvrij te zijn. Dankzij hun aanwezigheid mag ik het leven leiden dat ik leid en dat is een gelukkig leven.
Reageren op dit artikel? Dat kan op www.kerkenleven.be