Het begon met een ervaring van niets
Mijn bekering van atheïst tot katholiek heeft 20 jaar geduurd. Misschien komt er geen einde aan en mag ik elke dag een nieuw en onvermoed stukje mensheid in mij te bekeren. Niks menselijks is mij vreemd.
Maar het begin kan ik vrij precies dateren. Ik was ongeveer 29.
Het begon ermee dat er barstjes kwamen in mijn geloof dat iemand worden in de wereld mijn honger naar een levenszin zou kunnen stillen.
Bovendien begon ik eraan te twijfelen of ik mij wel al denkend uit de gevangenis van mijn verwarrende gedachten zou kunnen bevrijden.
Het duwtje over de rand kwam er echter toen mijn vrouw en ik besloten om kinderen te krijgen. Om kinderen op de wereld te zetten, zo redeneerde ik, moest ik het leven willen. En dat kon ik niet. M’n leven bestond uit slideshows en krampachtige gedachten. Nee, dat kon ik onmogelijk willen.
De periodieke ontevredenheid die er tot dan toe was geweest, werd een crisis. Abrupt werd alles voor mij weerzinwekkend: de stad waar ik woonde, m’n werk, m’n leven, m’n gedachten en gevoelens… Alles was vuil, lelijk, zinloos en pijnlijk. Ik bracht veel tijd in bed door en beeldde me in dat ik op een harde, volmaakt gladde vlakte lag, zonder enige beschutting, blootgesteld aan de beukende nietsheid van het bestaan.
Dat was het begin van mijn religieuze leven.
Wat je er ook van mag denken, ik zeg het toch maar: ik beschouw het nu, terugkijkend, als een visioen van de aarde voor de schepping. De aarde was woest en doods, duisternis lag over de oervloed, en over het water zweefde Gods geest. (Genesis 1)
Zo zie ik het nu. Maar toen moest ik van God nog niets weten en kreeg ik therapie en pillen. Uiteraard waren die niet opgewassen tegen de oervloed van de zinloosheid.
Als laatste redmiddel belde m'n vrouw een onconventionele therapeut.
‘Er is niks mis met je man,’ zei die aan de telefoon.
‘In deze maatschappij geven ze hem pillen, maar in Afrika zouden ze zeggen dat hij op het punt staat om een levenswaarheid te leren. Ze zouden hem wat vrije tijd geven in een stille hut een eindje van het dorp.’ Dat was zijn therapie. Een kort verblijf in een van de vrije kamers in zijn huis, wat afstand van de wereld en de dwang om iemand te zijn, een onbevreesd gesprek waarin echt werd gekeken naar m’n boosheid, veel aanvaarding en liefde.
Ik zou er daarna een gewoonte van maken om me regelmatig een dag of enkele dagen terug te trekken in een kluis in de tuin van het karmelietenklooster in de stad.
Daar vond ik een ruimte waarin ik meteen open mocht zijn, zonder verdediging, zonder pretentie, zonder masker. Ik mocht er niemand zijn.
Wat zich op m’n 29ste met geweld had opgedrongen, deed ik nu vrijwillig. Ik nam afstand van m’n uiterlijke leven, om dicht bij de oervloed naar binnen te luisteren. De kluis werd als mijn eigen hart waarin ik mocht thuiskomen.
Beetje bij beetje, jaar na jaar, innerlijk luisterend ontdekte ik dat zich rond en tussen mijn gedachten en gevoelens een ruimte bevindt, een innerlijke ruimte, een hele wereld waarin ik kon zwerven. Hoegenaamd geen doodse, harde vlakte, maar een levend landschap.
Ik had een weg uit de oervloed en de gevangenis van m’n gedachten gevonden. De weg naar binnen.
Vond je dit interessant? Deel dit artikel via Facebook of via e-mail.