Waarom steken wij kaarsjes aan?
Tijdens onze tocht gedurende de meimaand langs enkele Vlaamse kapelletjes was het zonneklaar: kaarsen bewijzen dat een kapelletje nog steeds een geliefde cultusplek is. Tussen Retie en Kasterlee zagen we mensen noveenkaarsen brengen naar een bescheiden staakkapel, in de wat afgelegen kapel Troost-in-Nood in Diksmuide brandden meerdere noveenkaarsen en op 1 mei waren het gewone kaarsen bij het mariabeeld op Drieeboomkensberg, Westmalle.
Niet minder dan 300.000 lontjes worden er elk jaar aangestoken in Scherpenheuvel.
In Lourdes gaat het zelfs om 2,5 miljoen kaarsen per jaar: dagelijks worden er in het Franse bedevaartsoord overigens digitaal bestelde 400 kaarsen aangestoken. Waarom steken mensen een kaars aan om uitdrukking te geven aan hun geloof?
Zoals vele fenomenen wortelt het aansteken van een kaars in een basaal religieus gevoel. Het verwijst naar het voorouderlijke verlangen om licht te laten zegevieren over duisternis. Al heel vroeg begonnen de eerste generaties christenen kaarsen te gebruiken. De synode van Elvira (305) vaardigde regels uit voor het branden van kaarsen op de graven van de overledenen. Vanaf de vijfde eeuw kregen kaarsen een plaats in de liturgie en snel ontwikkelde zich een eigen religieuze praktijk rond de kaars. Kaarsen spelen een rol in de liturgie van de Paasnacht en bij het doopsel.
Maar de kaars dient ook de persoonlijke godsvrucht. Men steekt een kaars aan in een kapel of thuis voor een kruis, een heiligenbeeld of een icoon. Moderne noveenkaarsen, die negen dagen lang kunnen branden, dragen vaak de beeltenis van een heilige of een Mariabeeld.
De kaars die bidt
Het is de kaars die bidt. De kaars die men aansteekt en dan achterlaat, zal tijd nodig hebben om op te branden. Wat men met dit gebaar wilde aangeven, zal zich zo blijven manifesteren. De uitbreiding van de actie helpt om betekenis te geven aan dit gebaar.
Voor de theoloog Arnaud Join-Lambert maakt het aansteken van een kaars deel uit van de fundamentele religiositeit van de mens en gaat het terug tot de beheersing van het vuur, in de prehistorie. De mens is een kwetsbaar wezen.
Het aansteken van een kaars, hoe precair en breekbaar de vlam ook is, is een reactie op deze kwetsbaarheid.
Je hoeft daarvoor geen christen te zijn, of zelfs maar een gelovige om de universele dimensie van dit symbool te vatten en te beleven. Als er zich een tragedie voordoet, komen mensen spontaan een kaarsje plaatsen. Dat is veelzeggend.
Het eenvoudige gebaar van het aansteken van de gebedskaars dient ook om relatie te scheppen. Mensen steken een kaarsje aan voor ‘die- en die’ als teken van verbondenheid en van zorg. Het werkt ook bij mensen die zelden of nooit de liturgie bijwonen. Kaarsen functioneren ook als religieus symbool in andere religies, bijvoorbeeld in het jodendom
Pasen
Voor de christen verwijst de kaars altijd naar Pasen. De vlam van een kaars is een nogal fragiel lichtje, dat de duisternis niet helemaal verdrijft. In een kerkgebouw staat de paaskaars voor Christus. Het is als teken van geloof en hoop in de verrijzenis dat deze paaskaars dan wordt aangestoken bij doopfeesten en begrafenissen. Ook in sommige protestantse kerken worden er kaarsjes gebrand: ook daar geldt het als symbool van geloof in Christus. (Beelden: noveenkaarsen in Kasterlee en Diksmuide)