Hoofd Departement Zorg: ‘Mozes is een inspirerende leidersfiguur’
Als secretaris-generaal van het Departement Zorg is Karine Moykens (60) met ruim 800 personeelsleden en een budget van 7 miljard euro verantwoordelijk voor al wat met zorg en welzijn te maken heeft in Vlaanderen, van beleidsvoorbereiding en -opvolging tot uitrol van vaccinatieprogramma’s. Ze woonde lang in Herselt en was er ook politiek actief, maar woont nu aan zee in De Panne. Ze heeft een hart voor cultuur en is (onbezoldigd) bestuurder van Festival van Vlaanderen Gent, Historische Steden vzw en vzw Eden. Tijdens corona was ze verantwoordelijk voor contactopsporing en de Vlaamse taskforce Zorg.
Uit wat voor hout moet je gesneden zijn om zo’n takenpakket aan te kunnen?
Moykens: Ik zie mezelf als een bedrijfsleider, maar dan met maatschappelijke in plaats van financiële doelstellingen. Intussen werk ik al tien jaar aan de top van de ambtenarij en deed ik wel wat ervaring op met people management: de neuzen in dezelfde richting krijgen, samen aan één zeel trekken. Daarnaast zie ik mezelf als een civil servant. We werken met het belastinggeld van de burger en staan dus ten dienste van de samenleving, niet van onszelf of van onze procedures, hoewel die er natuurlijk moeten zijn of we zouden in willekeur en het recht van de sterkste vervallen. Van wieg tot graf komen onze diensten bij het leven kijken.
Hoe bent u eigenlijk in de zorg terechtgekomen als classica?
Mijn eerste interesse ging uit naar geneeskunde, maar door omstandigheden heb ik voor mijn tweede liefde gekozen en studeerde klassieke talen en cultuur aan de UGent. Toen ik eind jaren 80 begon te werken, werd dat vak in het secundair onderwijs net afgebouwd. Het zag er niet naar uit dat daar veel toekomst lag.
Hoewel ik het graag deed, heb ik het onderwijs daarom na enkele jaren vaarwel gezegd.
Mijn ouders waren allebei ambtenaar. Die wereld was me dus niet vreemd. Door wat ik er via hen van leerde kennen, leek het me heel relevant werk. Zo werd ik na de selectieprocedures vanaf 1992 als ambtenaar actief in de domeinen Welzijn en Gezondheid. In zekere zin kwam ik terug bij mijn eerste liefde uit. Van 2004 tot 2013 leidde ik onder verschillende ministers het kabinet Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, om daarna leidend ambtenaar te worden van wat toen nog het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin was.
Daar verwierf u in 2019 de titel overheidsmanager van het jaar. Waarom, denkt u?
In de laudatio noemde de jury me een bruggenbouwer en dat compliment koester ik echt. We hadden net een grote fusie achter de rug waarbij het departement Justitie met zijn federale cultuur moest samen-komen met dat van de zorg, met zijn Vlaamse achtergrond. Onlangs hebben we een nieuwe grote fusie doorgevoerd en daarbij zijn we opnieuw bottom-up gaan werken om onze visie, missie en waarden te bepalen. Dat heeft de mensen snel dichter bij elkaar gebracht, waardoor iemand me onlangs toevertrouwde:
‘We denken niet meer in wij en zij.’
We zijn ook aan de slag gegaan met signalen die we kregen, bijvoorbeeld dat mensen graag meer op de hoogte waren van de inhoud van andere diensten. Maandelijks kan een team een project voorstellen waar het trots op is en dat potentieel in de media zou kunnen komen. Zo wordt binnenkort het project ‘zorgzame buurten’ voorgesteld: projecten van burgers om de zorgzaamheid in een wijk te vergroten in samenwerking met de lokale overheid. In Vlaanderen zijn er intussen al 126 actief.
Waardoor laat u zich inspireren in uw manier van leidinggeven?
In de Bijbel vind ik Mozes een inspirerende leidersfiguur. Hij had een duidelijk doel voor ogen en leidde een heel volk naar een nieuw land.
Naar zijn voorbeeld wil ik proberen een inspirerende leidinggevende te zijn.
Ik zie mijn werk ook als een roeping. Met nieuwe werknemers doe ik vooraf altijd een gesprekje over de betekenis van hun keuze voor een overheidsjob. Ook zij kiezen ervoor om civil servant te zijn. Ze moeten goed beseffen dat ze kritiek zullen krijgen, maar dat het hun verdraaide plicht is om voor de burger een steen in de rivier te verleggen.
Uw gedrevenheid is haast tastbaar…
Ik ben gelukkig iemand die maar weinig slaap nodig heeft. Gemiddeld klop ik werkdagen van 7 tot 22 uur. Naast mijn werk heb ik nog mandaten in de cultuursector, zoals voor het Festival van Vlaanderen. En gisteren had ik nog raad van bestuur van het OPZ (Openbaar Psychiatrisch Zorg-centrum) in Rekem. Dan worden het pas echt lange dagen en kan ik niet thuis in De Panne slapen, maar blijf ik in mijn tweede plek in Herselt. Tijdens corona, toen ik verantwoordelijk was voor de contactopsporing en de Vlaamse taskforce Zorg, moest ik het doen met zelfs maar 3 of 4 uur slaap per nacht. En nog steeds ben ik tegenwoordig om 5 uur klaarwakker.
Hoe bent u de persoon geworden die u bent?
Als Gentenaar van origine liep ik school op Sint-Bavo, de groentjes. Toen mijn ouders op mijn 13de uit elkaar gingen, ben ik bij mijn vader gaan wonen. Mijn moeder heb ik nooit meer gezien. Een heel pijnlijk verhaal waar ik niet graag over vertel, maar het heeft me wel gemaakt tot wie ik ben: van jongs af getraind om beslissingen te nemen en zelfstandig te zijn.
Mijn vader was mijn grote voorbeeld, een heel warme persoonlijkheid.
Er schiet me nu een beeld te binnen: samen in de auto met ons hondje. Zo bracht hij me ‘s morgens vroeg naar oma, vanwaar ik dan naar de basisschool ging. Medisch had mijn vader veel problemen, maar hij kloeg nooit. Tot aan zijn overlijden in 2015 bleef hij mijn klankbord. Altijd heeft hij me voor de volle 100% gesteund. Hij heeft me nog secretaris-generaal weten worden en was toen zo trots. Een andere belangrijke persoon naar wie ik graag wil verwijzen, is Guido Deblaere. Hij was secretaris-generaal toen ik staflid werd op het departement. Hij is het die me stimuleerde om deze weg te volgen.
Is het geloof een belangrijke houvast voor u?
Zeker. De waarden die mijn leven bepalen, zijn mee gevormd door mijn katholieke opvoeding en het geloof in het goede van mensen. Niet haatdragend zijn, opstaan en weer doorgaan, blijven zoeken naar verbinding. Ook daarin heeft mijn vader een belangrijke rol gespeeld, meer nog door zijn voorbeeld dan door zijn woorden.
Hoe kijkt u terug op de coronapandemie en de paniek van de eerste maanden?
Die paniek was er niet in het beleid, maar we hadden weinig of geen enkel instrument in handen om het virus onder controle te krijgen. We konden niet inschatten waar het ging eindigen. Toen de tracing op poten stond, was ze al onmogelijk om uit te voeren. Het was dus zoeken naar de naald in de hooiberg die ons zou helpen om eruit te komen.
Uit het OESO-rapport bleek achteraf toch dat België het relatief goed heeft aangepakt.
We hebben het verloop van de ziekte goed geregistreerd en daar altijd transparant over gecommuniceerd. Daardoor leek het alsof we veel meer sterfgevallen hadden dan onze buurlanden, wat niet zo was.
We zijn nu alleszins veel beter voorbereid op mogelijke crisissen. Er liggen draaiboeken klaar met procedures voor communicatie, gegevensdeling enzovoort. Ze worden steeds verder verfijnd. Binnen mijn departement heb ik een ‘Zwitsers leger’, bestaande uit vrijwilligers die elders in de samenleving actief zijn, maar onmiddellijk inzetbaar als we ze nodig hebben. We kunnen elk moment schakelen.