‘Het geloof is geen aspirientje’
Net zoals de natuur zich met haar goudgele tot purperrode kleurenpracht nog eens van haar beste kant toont vóór ze afsterft, steekt het kerkelijke jaar ons met Allerheiligen een hart onder de riem. „Het is het slotakkoord van het liturgische jaar”, zegt kardinaal De Kesel. „Met Pasen vieren we dat Christus is verrezen, nu vieren we dat de hele schepping verrijst. Daarom is dit feest er een van hoop.”
Als tiener verloor Jozef De Kesel zijn oudere broer. Dat hakte op hem in. „Er is een verdriet dat levenslang gemis blijft, ook al wordt de pijn minder acuut. Zijn foto staat nog steeds op mijn kast”, vertelt hij. „Zo ook gedenkt de Kerk wie gestorven is, met Allerzielen en elke zondag aan de eucharistische tafel. Dat is het blijvende gebed voor de doden: ‘Heer, zoals wij hen niet vergeten zijn, vergeet Gij hen evenmin.’ En dat biedt troost aan wie achterblijft.”
– Op 1 en 2 november gedenken we wie ons lief waren en gestorven zijn. We vieren Allerzielen en gaan voorbij aan Allerheiligen. Wat betekent die ietwat vergeten hoogdag?
Allerheiligen heeft een andere oorsprong en betekenis dan Allerzielen. Het is het slotakkoord van het liturgische jaar, dat begint met de verwachting van de Messias in de adventstijd, zijn komst met Kerstmis, zijn dood en verrijzenis in de paascyclus, de neerdaling van zijn Geest met Pinksteren, de Hemelvaart van Maria die ten volle deelt in die verlossing, en ten slotte Allerheiligen, dat duidelijk maakt dat niet enkel Maria, maar ook wij allen delen in die verlossing. Die hoogdag leert ons dat het leven de moeite waard is. Dat God zal voltooien wat Hij begon toen Hij de wereld schiep. Zo brengt Hij hoop voor al wie lijdt en verdriet heeft.
– Onze parochies dragen namen van heiligen, mensen richten zich in nood tot heiligen, ze branden kaarsjes voor Maria. Waarom dan niet Allerheiligen vieren?
Daarachter zit de gedachte dat heiligen enkelingen zijn die volmaakt zijn. In zijn aansporing Gaudete et exsultate over de roeping tot heiligheid gaat paus Franciscus daar tegenin en benadrukt hij dat iedere christen geroepen is tot een heilig leven. Dat is een leven volgens het evangelie, toegewijd aan God, in de staat en op de plek waar je je bevindt. ‘Heilig’ betekent bijgevolg niet dat je perfect bent en geen gebreken hebt. Zulke mensen bestaan niet.
Om dat uit te leggen, verwijst de paus naar de Bergrede die aanvangt met de zaligsprekingen. De eerste zaligprijzing, „Zalig de armen van geest”, heeft het niet over wie niet verstandig zijn, maar over hen die niet pretentieus zijn, die niet enkel met zichzelf bezig zijn, die niet meer willen zijn dan een ander, waardoor er ruimte vrijkomt om solidair te zijn met de ander. Net dat is volgens onze paus het criterium om na te gaan of je leeft volgens het evangelie, op weg naar heiligheid: respecteer ik mijn naaste en ben ik solidair met hem, ook in zijn ellende en verdriet? In die zin is een heilige iemand die niet met het hoofd in de wolken leeft, maar met beide voeten op de grond.
– Wanneer kwam u voor het eerst in aanraking met afscheid en rouw?
Ik was een jaar of zeven toen mijn grootvader overleed en vijftien toen mijn broer stierf. Dat is op mijn netvlies gebrand. De derde keer toen een goede vriend op het seminarie overleed na een ziekte van drie maanden. Ik herinner me nog het gevoel van onbegrip omdat zo’n talentvol man plotseling werd [node:field_streamers:0] weggerukt.
– Wat bood en biedt u troost op zo’n moment?
Weet je, als je verdriet hebt, deel je dat met anderen. En dat biedt troost en heelt. Ook herinneringen, hoewel nog pijnlijk op het moment zelf, beuren je op. Afscheid kunnen nemen verlicht de pijn en ook een mooie liturgie kan steun bieden. In de uitvaartliturgie probeer ik wie gestorven is recht te doen. Dat houdt in dat je over de overledene spreekt met grote eerbied en discretie, niet met een overdreven aantal woorden, maar zoals Jezus ons vroeg te bidden, „zonder omhaal van woorden”.
Daarbij wil ik ook de liturgie recht doen. Tijdens een uitvaart leggen we de overledene in Gods handen vanuit een groot vertrouwen, want God is barmhartig. We geloven dat Hij ook in het aanschijn van de dood geen mens laat vallen. Intussen mag je evenwel de dood niet relativeren. Je kunt er niet omheen dat die persoon gestorven is, zoals Jezus ook gestorven is. We moeten de dood erkennen en onder ogen zien. Het geloof in de verrijzenis ontkent de dood niet en dat mag de liturgie evenmin. Pasen volgt niet meteen op Goede Vrijdag. Daartussen ligt Stille Zaterdag, een dag waarop niets gebeurt, een overgangsperiode, een dag van de tocht doorheen de dood naar nieuw leven.
– Wie niet gelooft, heeft die troost niet. Kunnen ook zij troost vinden in een kerk?
Wanneer iemand aan de kerkdeur klopt, wie ook, moeten we opendoen en hem of haar welkom heten. Het is niet aan ons om te oordelen. Sommigen lopen binnen om stilte en rust te vinden, een kaars te branden of op zoek te gaan naar dat wat ze elders niet vinden. Ook wie niet gelooft en een verzorgde liturgie bijwoont, kan worden geraakt. Daarom mogen we de uitvaartliturgie niet verwaarlozen. Het is een van de weinige momenten waarop niet-gelovigen in aanraking komen met onze liturgie.
– Als christenen geloven we dat de dood geen einde is, maar een doortocht naar nieuw leven. Toch overheerst het verdriet bij een overlijden van een dierbare. Is dat egoïstisch?
Het geloof lost onze problemen niet op. Ook Jezus weende in de Hof van Olijven. Ook Hij was bang voor de dood. Sommige mensen sterven vredig. Ik weet niet of ik dat zou kunnen. Maar het is niet omdat ik angst heb van de dood, dat ik niet gelovig ben. Evenmin neemt mijn geloof mijn verdriet weg. Het biedt wel troost omdat mijn fundamentele vertrouwen in het leven niet wordt aangetast. Het geloof is een grote kracht, maar het is geen aspirientje dat ik voor alle mogelijke kwalen kan innemen en dat die geneest.
Reageren op dit artikel? Dat kan hieronder.