Meditatie bij het hart van ons hart
Op de derde vrijdag na Pinksteren vieren we het hoogfeest van het Allerheiligste Hart van Jezus. Oef. Een hele mond vol. Woorden die bij de meeste mensen van nu weinig emotie oproepen.
Een eeuw geleden werd de Heilig Hartdevotie sterk gepromoot door de kerk. Toen kreeg elke Vlaamse schouw een buste of kadertje met stereotiepe afbeelding. Die liggen nu stof te verzamelen in de kringloopwinkel. We hoeven daar niet weemoedig of wrokkig over te zijn. Zolang het hart van ons hart maar niet ergens bij de rommel onder een laagje stof verloren ligt.
Een meditatie bij een oude afbeelding om het hart van ons hart te ontstoffen.
Bloed kruipt waar het niet gaan kan. Het zit in ons bloed. Er zijn veel uitdrukkingen over bloed. Vaak staat bloed dan voor onze ware aard, onze kern, het eigene. Bloed is waar we ons leven voelen stromen, waar we echt en heel zijn, de bron van onze ware vitaliteit. Ook als dat soms tegen onze ratio ingaat.
Mensen hebben een centrum nodig. Een kern waarvan we kunnen zeggen: hier sta ik voor, dit ben ik. Om zo zelfverzekerd te worden, hebben we regelmatig contact nodig met de bron waaruit ons leven stroomt. Momenten van herbronning en heling die ons genezen van de vervreemding van het leven in de maatschappij.
In Jezus is God helemaal mens geworden: Hij is ons bloed geworden. Tot in de plastische details van onze lichamelijkheid, tot in de diepste krochten van onze ziel. Daar waar we ons bloed voelen stromen, onze eigenheid, daar begint iets te dagen van het mysterie dat het goddelijke en het menselijke in ons verenigd zijn.
Maar er is ook de uitdrukking geen bloed kunnen zien. Bloed zien, roept angst op. Het hoort verborgen te blijven. Als het bloed aan de oppervlakte komt, is er iets goed mis. Ook de duizelingwekkende diepte in onszelf dekken we liever toe. De mens staat van nature dubbelzinnig tegenover zijn ware zelf en tegenover God. We willen wel en we willen niet. Het fascineert en het beangstigt. We keren ons ernaar toe en we keren ons ervan af. Het is de hartslag van een leven. Het kan een heel leven duren voor we helemaal van onszelf en van God durven zijn.
Vaak stellen we pas de vraag wat er écht toe doet als we met lijden geconfronteerd worden. Als ons leven knarsend tot stilstand komt, misschien door ziekte, burn-out, depressie. Of door ziekte of sterven van een vriend of partner.
Wanneer het leven zijn vanzelfsprekendheid verliest, merken we op dat het fluistert van iets anders. Lijden doet altijd pijn en is nooit verdiend. We mogen het niet verheerlijken of goedpraten. Maar het doet ons wel beseffen dat ook ons leven nooit verdiend is. We hebben nergens recht op. Alles is genade.
Misschien ontdekken we dan ook dat we tot dan toe naast de kwestie geleefd hebben, naast de kern, naast ons echte zelf, onbewust voor de genade, doof voor onze roeping. We hebben voor ons comfort gezorgd, dat wel, maar niet voor onze ziel. Het was een leven van bijkomstigheden: aangenaam, maar zinloos en leeg onder de oppervlakte.
We kunnen niet ongestraft onze kern negeren. Doof blijven voor onze roeping slaat een wonde in de schepping. Anderen hebben het nodig dat wij echt zijn. Onbewust blijven voor de genade van het onverdiende leven slaat ook een wonde in het hart van God. Hij lijdt als we Hem niet kennen en liefhebben zoals Hij ons kent en liefheeft.
Dat is de doornenkroon van afwijzing die wij rond het liefhebbende hart van Jezus weven. Hoe die doornenkroon een overwinningskroon kan worden, is het geheim van het kruis.
Het is een uiterst pijnlijk, maar noodzakelijk punt in het spirituele leven als we beseffen dat wij zelf degene zijn die God doet lijden. Het is een schuld die we niet kunnen afkopen door ons beter te gedragen. De enig mogelijke verlichting voor de diepste levenspijn moet van elders komen. Voor het eerst beginnen we te verlangen naar iets dat we verlossing zouden kunnen noemen.
Het is als een pijnlijke geboorte, een gelukkige schuld, een sterven en verrijzen. Want wie naar verlossing verlangt, zal om verlossing vragen en hij zal het krijgen. Jezus vult het pijnlijke bewustzijn van ons tekort op met Zijn liefde. Hij vult het gat in ons hart op met Zijn hart. Dan is de doornenkroon onze overwinningskroon geworden.
De grote ommekeer zien we aan het kruis in de afbeelding van het Heilig Hart. Vreemd toch dat het hart niet aan het kruis genageld is. Neen, het kruis is veel kleiner dan het hart en staat erin geplant. Het hart draagt en omvat het kruis in plaats van omgekeerd.
Al het kwaad van de mens en de ellende van de wereld heeft de liefde van Jezus niet klein gekregen. Hij is blijven liefhebben, in alle omstandigheden. Hij heeft het allemaal opgenomen in Zijn hart en draagt het mee tot bij God.
Als een nieuwe levensboom, bron van het volle leven, groeit het kruis uit Zijn hart. Wie al zijn lijden en alle details van zijn leven plant in de liefde van Christus is als een boom met diepe wortels, geplant aan stromend water.
In heel de traditie komt vuur voor als symbool voor goddelijkheid. Denk maar aan het brandende braambos waarin God verscheen aan Mozes of aan de vuurtongen van de heilige Geest die over Jezus’ leerlingen kwamen met Pinksteren. En het hart van de Emmaüsgangers brandde toen de verrezen Heer hen de zin van de Schrift uitlegde.
Brandde ook ons hart niet toen we na een moeilijke periode nieuwe en onvermoede levenszin gewaar werden? Toen we onze diepste bezieling ontdekten als was het verrijzenisleven. Toen we begonnen te vermoeden dat ons echte zelf als een Ander is die ons bewoont en die we Christus mogen noemen.
Mensen die leven met passie noemen we vurig. Passie is niet iets wat we zelf kunnen aansteken. Wat er brandt in ons, is goddelijk vuur. Het heeft een eigen leven. Wij kunnen het alleen verwelkomen en kansen geven. Echte passie is de gave van een nieuwe onschuld.
De kern van onszelf wil aan het licht komen. Hoe duister en onwaarschijnlijk onze omstandigheden ook moge lijken. Hoe onachtzaam we vaak ook met ons innerlijke licht omgaan.
Sommige mensen hebben uitstraling, zeggen we. Er gaat iets van hen uit dat aanstekelijk is. Het is moeilijk om te zeggen wat precies. Vaak weten de mensen met uitstraling het zelf niet eens. We noemen hen een lichtend voorbeeld omdat ze navolging verdienen. Maar dat betekent niet dat we hen in de uiterlijke dingen moeten na-apen in de hoop dat in ons hetzelfde innerlijke vuur oplaait. Het betekent dat we op zoek moeten gaan naar waar het hart van ons eigen hart bloedt en brandt van goddelijk leven. Van Christus wordt gezegd dat Hij het licht van de wereld is. Hij wil dat wij zelf helemaal licht worden door Hem.
De kerkleraar Johannes van het Kruis schreef in een gedicht: Ik had geen ander leidslicht dan wat er in mijn eigen binnenste brandde. Het is voldoende om daar dicht bij te blijven, het aandacht te geven, respect, dankbaarheid, bevestiging, aanmoediging, liefde. Dan zullen wij licht zijn.