‘Smeekbede van Ninive’
Oosterse christenen – zowel Chaldeeuws- en Syrisch-katholieken als Syrisch-orthodoxe en Assyrische christenen – onderhouden elk jaar op de maandag, dinsdag en woensdag van de derde week voor het begin van de veertigdagentijd een korte vastentijd, de Smeekbede van Ninive genoemd. Dit gebruik om twintig dagen voor de eigenlijke veertigdagentijd al een korte tijd van boetedoening en gebed te onderhouden, dateert al van de zesde eeuw. Het gebruik wordt niet alleen in Tweestromenland, maar ook in de diaspora steevast gerespecteerd.
De ‘vasten van Ninive’ zou in de Kerk van het Oosten ingesteld zijn door de toenmalige katholikos Ezechiël (570-581).
Pestepidemie
Volgens de traditie heerste toen een pestziekte in de vlakte van Ninive en bij uitbreiding in heel Mesopotamië. Het volk vroeg dus aan God wat het moest doen om de epidemie af te wenden. Begin een vastenperiode, richt een smeekbede tot de hemel en de pest zal verdwijnen, klonk het bij monde van een engel. De eerste dag van de vasten werd niemand meer ziek, maar stierven nog mensen die tevoren al besmet waren. Na drie dagen vasten was de pestepidemie evenwel volkomen bezworen.
Sindsdien wordt deze zogenaamde Ba’utha telkenjare herhaald.
Jona
De grondslag van het verhaal is uiteraard het kort(st)e Bijbelboek Jona, dat vertelt hoe de gelijknamige profeet naar de stad Ninive werd gezonden om de inwoners te waarschuwen dat God de stad om hun vele zonden zou vernietigen. Jonas vluchtte echter weg, monsterde in op een schip, maar liet zich uit berouw door de matrozen in zee gooien toen het schip in een storm dreigde te vergaan. Daarna trok Jona toch naar Ninive en de Ninivieten reageerden op zijn profetie met een gemeende boetedoening en vasten, waarna God de stad spaarde.
Vele Iraakse christenen bidden nu met aandrang dat de coronapandemie de reis van paus Franciscus naar hun land niet in het gedrang brengt.