Amandus: apostel van de Lage Landen
Wie in Kortrijk of Harelbeke destijds schoolliep aan het Sint-Amandscollege, herinnert zich nog dat de Heilige Amandus op 6 februari steevast in de bloemetjes werd gezet. Ook talloze Sint-Amandskerken of -parochies stonden of staan vandaag nog stil bij hun patroonheilige: in Leeuwergem bij Zottegem, in Blaasveld bij Willebroek, in Malderen bij Londerzeel, in Stokrooie bij Hasselt, in Oostakker bij Gent, in Opdorp bij Buggenhout, in de Seefhoek in Antwerpen, de lijst is haast eindeloos. In het West-Vlaanderen krioelt het van de Sint-Amandskerken: Blankenberge, Ingelmunster, Oostrozebeke, Roeselare, Wingene, … telkens opnieuw staat een Sint-Amandskerk in het midden van dorp of stad. Dat is natuurlijk ook het geval in Sint-Amands, dat intussen tot Puurs-Sint-Amands behoort.
In Noord-Frankrijk draagt zelfs een heus stadje zijn naam: Saint-Amands-les-Eaux.
Merovingers
Maar wat betekent het als Amandus de ‘apostel van de Franken’ of zelfs de ‘apostel van de Lage Landen’ wordt genoemd? Over de historische waarde van de Vita Amandi is onder kerkhistorici lang geredetwist; een van ’s lands meest voornaamste geleerden uit het interbellum, de jezuïet Édouard de Moreau, heeft zelfs een driehonderd bladzijden tellende turf eraan gewijd. Vast lijkt te staan dat deze levensbeschrijving uit de eerste helft van de 8ste eeuw dateert en dat de auteur ervan beschikte over de informatie van ooggetuigen zoals die in de middens van de Merovingische abdijen en hoven circuleerde. Want dat is natuurlijk de kern van de zaak: Amandus werd gedragen door de Merovingische elite: vorsten, hofmeiers en edellieden.
De zogenaamde ‘kerstening van de Lage Landen’ was een top-down-gebeuren.
Abdij aan de Elno
Cruciaal in de discussie van de Moreau met pakweg de Duitse positivist Bruno Krusch of de benedictijnse hagiografen Ursmer Berlière en Daniel Misonne was de vraag waarom de auteur van de vroegste Vita Amandi nauwelijks aandacht besteedde aan details die je wel terugvond in het cartularium (de verzameling eigendomsdocumenten) van de abdij aan de Elno-beek, Sint-Amands voornaamste stichting, gelegen waar nu het stadje Saint-Amand-des-Eaux ligt. Indien de auteur van die eerste levensbeschrijving een monnik van Elno was geweest, had die dat toch zeker wel gedaan. En aangezien de latere bisschop Gislebert (+782) van Noyon-Doornik monnik en zelfs abt van Elno was geweest, was die dus niet de auteur van de Vita, zoals Krusch had betoogd.
De toewijzing van de Vita aan Baudemond, Amands leerling en latere abt in de Gentse Sint-Pietersabdij, was door Krusch al ontkracht.
Edelman
Waarschijnlijk is de Vita dus het werk van een anoniem diocesaan clericus. Dat is niet onbelangrijk, want het verklaart waarom zoveel belang gehecht wordt aan het vroege monastieke leven van de heilige: een edelman, eind 6de eeuw geboren in de buurt van Nantes, die lange tijd als monnik leefde op l’Île d’Yeu voor de kust van de Vendée, zich dan anderhalf decennium als kluizenaar inmetselde in een cel bij de kathedraal van Bourges, met collega-heilige Humbertus op bedevaart trok naar Rome en ten slotte in 628 bisschop werd gewijd. Kern van zaak is echter dat zowel Amandus als Humbertus van Maroilles (Chonebertus in het Merovingische Latijn) als Bavo van Gent (Adlowinus) of diens moeder Ida (Iduberga) en haar dochters Begga of Geertrui (Gertruida) Pepinidische (of Pippiniden, dynastie van Frankische edelen uit Austrasië, ten tijde van de laatste Merovingische of 'vadsige' koningen; genoemd naar stamvader Pepijn I de Oude) aristocraten waren.
De kerstening van de Lage Landen was een staatszaak.
Missiebisschop
Sint-Amand was een missiebisschop, slechts in 647 werd hij door een van de vadsige koningen – Sigibert III – tot bisschop van Maastricht aangesteld. Amand lag trouwens vaker wel dan niet met de Merovingische vorsten overhoop, ook met Sigiberts vader Dagobert I boterde het allerminst. Enkele jaren na zijn benoeming in Maastricht zou de heilige trouwens aan paus Martinus I gevraagd hebben van die taak ontheven te worden, omdat hij er door de lokale clerus werd tegengewerkt. Ook met ‘lokale’ clerus had Amand immers weinig gemeen. Zijn voornaamste relaties waren de hofmeiers van de dynastie van Landen. Met christelijke stichtingen versterkte Sint-Amand telkens belangen van de Zalige Pepijn van Herstal, zijn heilige echtgenote Ida en hun familie … van heiligen alom.
De zoon van Pepijn van Landen en Begga, Pepijn van Herstal, was de overgrootvader van Karel de Grote.
Baskenland
Willen we hiermee suggereren dat Amandus geen heilig apostel van het geloof was? Dat was hij ongetwijfeld wel! Maar hij was dat niet in de ‘missionaire betekenis’ zoals we die nu als ideaal naar voren schuiven: als een christen die met zijn heilige voorbeeld andere mensen overtuigt om ook christenen te worden. Meer dan ‘missionaris’ was hij wellicht een onvermoeibaar diplomaat-doener, die elke opportuniteit te baat nam om met de steun van zijn machtige broodheren her en der christelijke abdijen en priorijen te vestigen en zo de christelijke power van de Pepiniden te versterken: zijn eigen Sint-Amandsabdij aan de Elno, de Sint-Baafs- en de Sint-Pietersabdij in Gent, een abdij voor Begga in Andenne, een andere voor Geertrui in Nijvel, noem maar op.
Op late leeftijd trok Amand nog naar Frans-Baskenland, want ook dat was plots Pepinidisch gebied geworden.