Bijbel van A tot Z ~ A van apostel
Ons woord apostel is een leenwoord uit het Grieks. In de eerste eeuw werd de term vooral gebruikt in de scheepvaart: een vrachtschip was een ploion apostolon. Letterlijk een ‘weggestuurd schip’, bedoeld voor de geregelde vaart. Denk aan de graanschepen die regelmatig over de Middellandse Zee voeren voor de bevoorrading van de stad Rome. Soms werd dezelfde term ook gebezigd in de context van een vloot of expeditie op zee.
Waar haalden de nieuwtestamentische schrijvers dan het idee vandaan om aan het woord apostolos zo’n andere betekenis te geven? Zoals zo vaak haalden ze hun mosterd bij de Griekse vertaling van de Joodse Bijbel, de zogenaamde Septuagint. Daar wordt het werkwoord apostellein heel dikwijls gebruikt, meestal als vertaling van het Hebreeuwse woord sjalach: zenden, wegsturen.
In het Nieuwe Testament is een ‘apostolos’ geen afgezonderde vrachtboot, maar een voor de mensen bestemde afgezant.
Een apostel is dus gestuurd met een opdracht en treedt op namens een ander. Dat lezen we bij de roeping van de twaalf, bijvoorbeeld bij Marcus:
- Jezus ging de berg op en riep al degenen bij zich op wie hij zijn keuze had laten vallen, en ze kwamen naar hem toe. Hij stelde twaalf van hen aan als apostel; ze moesten hem vergezellen, en hij wilde hen ook uitzenden (apostellein) om het goede nieuws bekend te maken. Marcus 3,13-14
In een andere vertaling staat er letterlijk: Jezus ‘maakte’ er twaalf. Dat doet denken aan het woord dat ook gebruikt wordt wanneer kardinalen die titel krijgen: zij worden kardinaal gecreëerd.
En hij noemde hen ‘apostel’, staat er dan. Afgezant dus. De bedoeling was dat Jezus hen kon ‘uitzenden’, apostellein. Deze twaalf zijn afgezanten van Jezus, die delen in zijn opdracht om de Blijde Boodschap te verkondigen.
De twaalf, Paulus en 'alle andere apostelen'
Toch zijn er meer dan 12 apostelen. Denk bijvoorbeeld aan Paulus, die zich telkens met klem presenteert als een heuse ‘apostel’, omdat ook hij de Heer ‘gezien’ heeft – weliswaar niet de historische Jezus. In een hoogst persoonlijke ontmoeting met de verrezene wist hij zich door Hem gezonden. Lees eens de volgende tekst, een van de oudste overleveringen van het Nieuwe Testament:
- Het belangrijkste dat ik u heb doorgegeven, heb ik op mijn beurt ook weer ontvangen: dat Christus voor onze zonden is gestorven, zoals in de Schriften staat, dat hij is begraven en op de derde dag is opgewekt, zoals in de Schriften staat, en dat hij is verschenen aan Kefas en vervolgens aan de twaalf. Daarna is hij verschenen aan meer dan vijfhonderd broeders en zusters tegelijk, van wie er enkelen gestorven zijn, maar de meesten nu nog leven. Vervolgens is hij aan Jakobus verschenen en daarna aan alle apostelen.
Pas op het laatst is hij ook aan mij verschenen, aan het misbaksel dat ik was. Want ik ben de minste van de apostelen, ik ben de naam apostel niet waard omdat ik Gods gemeente heb vervolgd. Alleen dankzij zijn genade ben ik wat ik ben.1 Korintiërs 5,3-10
Wat leren we hier? De oudste aanduiding voor de groep vaste metgezellen van Jezus is ‘de twaalf’, omdat zij de eenheid van (de twaalf stammen van) Israël waarborgen. Na hen verscheen de verrezen Jezus aan een grote groep van (Galilese) broeders en zusters verschenen, daarna aan Jakobus – de ‘broeder des Heren’ – en ten slotte aan alle apostelen.
Er waren er dus veel meer die de titel apostel of afgezant kregen dan alleen de twaalf. En ook Paulus zelf kreeg deze belangrijke titel.
In Romeinen 16,7 komen we het koppel Andronikus en Junia tegen die eveneens apostelen worden genoemd. Verder is er niet veel sprake van vrouwen, al kreeg Maria Magdalena veel later in de traditie de titel apostel der apostelen. Het valt op dat Jezus en zijn eerste volgelingen breken met de sterk patriarchale cultuur van de joodse samenleving destijds. Maar de oude machtsverhoudingen komen vrij snel terug.
Een apostel trad niet eigenmachtig op. Hij of zij had de (verrezen) Heer ‘gezien’, en aangestoken door dit visioen en gemachtigd als afgezant trok hij of zij de wereld rond om overal het Blijde Nieuws te verspreiden.
Bisschoppen in lijn van apostelen
Wanneer christelijke gemeenschappen groeien en de nood aan organisatie toeneemt, ontstaan bestuursambten die op de duur uitsluitend mannelijk ingekleurd worden. De opzichter (episkopos) wordt gezien als de opvolger van de apostelen. Tot op vandaag wordt een bisschop bij zijn aanstelling de handen opgelegd door een voorganger, die uiteindelijk teruggaat tot de apostelen. Dat noemen we de apostolische traditie.
Welk woord of begrip uit de Bijbel wil jij laten uitleggen door Jean Bastiaens? Schrijf een reactie hieronder of stuur een mail naar de redactie.