Christelijk erfgoed in de taal ~ Een beetje macaber
Het zevende hoofdstuk van het tweede boek Maccabeeën is een macaber hoogstandje. In het kort: 7 broers en hun moeder worden gedwongen varkensvlees te eten. De folteringen die ze één voor één ondergaan, worden saillant beschreven:
In woede ontstoken gaf de koning bevel om pannen en ketels heet te stoken. Zodra die gloeiend waren, liet hij hun woordvoerder de tong afsnijden, de huid van het hoofd afstropen en handen en voeten afhakken voor de ogen van zijn broers en zijn moeder. Toen liet hij hem, geheel verminkt maar nog levend, naar het vuur brengen en in de pan braden.
Macaber, dat zeker. Maar ligt deze geschiedenis ook aan de oorsprong van het woord dat via het Frans in het Nederlands terecht kwam?
Als los bijvoeglijk naamwoord ontdekken etymologen het woord voor het eerst in Frans in 1842, maar in de verbinding danse macabre is het dan al enkele eeuwen oud. Het lijkt er dus op dat het woord in onze taal ingang vond via een lugubere dodendans. En waar komt die gewoonte vandaan? Mogelijk via Spanje uit het Arabisch. Het Arabische woord maqábir staat voor begraafplaats.
In het oudere Frans spreekt men niet van macabre, maar van macabré. Dat woord valt in verband te brengen met macchabée, wat in het huidige Frans nog ‘lijk, kadaver’ kan betekenen. Zo wordt Judas de Makkabeeër in de 12de eeuw soms Judas Macabré genoemd. Toch terug naar de Makkabeeën dan? In 1453 is er sprake van een chorea Macchabeorum oftewel makkabeeëndans in de zin van dodendans. Ook in de Nederlandse literatuur komt in de 15de eeuw het woord maccabeusdans enkele malen voor.
We moeten het antwoord uiteindelijk schuldig blijven. Etymologen Enklaar en Rosenfeld verkiezen uiteindelijk toch de Arabische wortels en verklaren de vermenging met Makkabeeën als een latere vermenging met gekende begrippen.
Bron: Onze Taal, jaargang 56