Congres: 'God ontmoeten: is het mogelijk?' Blog uit Rome
Het congres wordt georganiseerd door de Pauselijke Raad voor de bevordering van de nieuwe evangelisatie, onder het voorzitterschap van mgr. Rino Fisichella.
Een tweehonderdtal deelnemers uit de hele wereld vertegenwoordigen er academische instellingen, bewegingen en verenigingen betrokken bij de nieuwe evangelisatie. Zelf ben ik er bij namens Lumen Vitae (www.lumenvitae.be), het internationaal vormingsinstituut in Namen van de Franse en Waalse Jezuïetenprovincie waar ik les geef.
# Zaterdag 21 september
Vandaag begint de herfst, maar om 7.45u stonden we in een stralende zon aan te schuiven om de Sint-Pieters binnen te gaan voor een plechtige eucharistieviering: de pauselijke raad voor de bevordering van de nieuwe evangelisatie viert daarmee zijn 9de verjaardag.
Het opschuiven gaf mij de gelegenheid om met Cesare Pagazzi de vraag aan te kaarten of het christendom een optie dan wel de oplossing is voor de mens (zie mijn blog van gisteren).
Samen kwamen we er uit. Er is in het leven een bepaalde voorgegevenheid waaraan je ‘moet’ gehoorzamen. De eerste uiting daarvan is eens te meer het lichaam dat ons zijn wetten oplegt – we zouden bv. liefst niet moeten slapen, maar helaas, een derde van ons leven tukken we zomaar weg… Daarin toont zich een soort binnenwereldse transcendentie. Zelf je lichaam ontwerpen lukt niet – al proberen we dat wel met koffie tegen het slapen, maar ook bv. met de alomtegenwoordige tatoeages, waarmee we ons lichaam ‘subjectiveren’.
Maar dan kwam het verschil noord-zuid opnieuw naar voren. Pagazzi zei me dat ik ook in mijn cultuur moest zoeken naar restanten van transcendentie waarin God kan oplichten.
Maar precies dat laatste, dat een dergelijke binnenwereldse transcendentie (mijn lichaam geeft me aan mezelf) ook spreekt van een buitenwereldse transcendentie (mijn lichaam wordt mij door God gegeven ofte geschapen) is bij ons veel minder plausibel dan in Italië, en blijft sowieso een geloofsoptie. De theologische antropologie waarover het gisteren ging, reikt dan een diepmenselijke weg aan én zet zo op weg naar God… weg, die echter het geloof als optie niet kan omzeilen.
(Lees verder onder de foto)
Zo ben ik weer bij vrijdag aanbeland, ik was u nog de namiddag verschuldigd. Die was in feite een illustratie van wat ik net beschreef: in de mens zie je God – als je hem zo wil aanschouwen.
De eerste uiteenzetting kregen we van een 80-jarige Italiaanse professor in de psychiatrie, eentje ‘zoals ze ze niet meer maken’, over ‘de betekenis van de ontmoeting’.
De man te beluisteren was een belevenis op zich. Hij toonde ons de heiligheid van de mens, die vanuit zijn vele noden vooral de ander nodig heeft – “ook bij mijn werk in de gevangenis, ook bij mijn schizofrene patiënten die mij nodig hebben, ik zie ze zo graag…”.
Onze cultuur wordt ziek van “het delirium van het ik”. Met Rudolph Otto’s beroemde werk over ‘Het heilige’ uit 1917 legde hij ons het mysterie van het menszijn (niet) uit: het sacrum is de weg waarlangs de mens waarneemt wat rationeel niet waarneembaar is. “Het gaat niet over wat we nog niet kennen, maar wat we nooit zullen kennen! Het antwoord op het heilige, het mysterie, is in de transcendentie. Waarom spreken we niet meer over het heilige…? We moeten ons fundament leggen bij het heilige van de mens.
De mens heeft een nood om het heilige te verstaan, wat gebeurt doorheen de religie.
Zo trok hij een lijn van de ander, over de ontmoeting, die leidt tot empathie waaruit sympathie en antipathie groeien, naar de relatie, waaruit de religie voortvloeit, en de menselijke persoon die in feite een ‘ik, jij en wij’ blijkt. Onderweg legde hij ook nog uit dat onze hersencellen reageren op ontmoeting en dat de mens dus ook neurologisch voor ontmoeting gemaakt is.
Kortom: zijn filosofie weerstond niet de postmoderne deconstructie (even advocaat van de duivel spelen om dit te laten aanvoelen: is de mens wel zo absoluut heilig, met name als hij danig verzwakt, en lijkt te ‘ontmenselijken’?), maar zijn wijsheid was indrukwekkend – en gelardeerd met bijvoorbeeld ook een ode aan de schoonheid van het menselijk lichaam, waarvoor hij zich uitvoerig excuseerde bij ‘sua Eccellenza’ die hem hierna wel nooit meer zou vragen…
Het was dan een ondankbare taak voor de Duitse theoloog Timo Aytaç Güzelmansur om na deze katholieke Freud een Vorlesung te houden op zijn Duits, over ‘Evangeliseren in een multiculturele samenleving’. We kregen een inleiding tot de nog jonge theologische discipline van de interreligieuze dialoog die heel netjes en volledig was.
Maar de vraagstelling van ons congres, de ‘afwezige God’, bleef wat buiten schot, bijvoorbeeld wat het met ons geloof doet dat al die goden naast elkaar beleden worden in een moderne grootstad (mocht één middeltje tegen kaalheid mannen écht helpen, zouden er dan 30 op de markt blijven…?).
Deze spreker was zeker bekwaam, maar misschien niet optimaal gecast voor dit congres, en voor het eerst voelde je de aandacht in de aula verslappen – wat op zich een grote pluim is voor dergelijk congres. Mooi vond ik wel zijn slot waarin hij Charles de Foucauld citeerde, in antwoord op de vraag of hij bad voor de bekering van moslims:
“Ik bid dat zij de wil van God vervullen.”
De namiddag werd afgesloten door nog een ander genre. De Spaanse regisseur Juan Manuel Cotelo maakte een persoonlijke bekering door, en ging zich daarna focussen op documentaires waarin hij wil verkennen wat geloven is. Dat klinkt saai, maar zijn film La ultima cima (de laatste bergtop – over leven en roeping van een priester die op de leeftijd van 40 jaar omkwam bij een bergbeklimming) gaf hem met dit genre heel wat bekendheid en plaats op bv. Netflix.
Ook recentere films van hem ogen heel interessant en bereiken heel veel mensen. Maar ook deze man presenteerde zich, net als de psychiater, als een vulkaan die begint te stromen zodra de dop er af gaat (hij is naast regisseur ook acteur) en een onmogelijke opdracht voor simultaanvertalers. Bijgevolg kan ik moeilijk zijn verhaal met beelden samenvatten en verwijs door naar google search voor een verdere kennismaking met hem – al weet ik op dit moment niet of zijn films ook met Nederlandse ondertiteling te vinden zijn. Een insteek is bv. https://de.wikipedia.org/wiki/Juan_Manuel_Cotelo .
Het inhoudelijke gedeelte van deze blog sluit ik af met nog een getuigenis, de enige conferentie van vanmorgen zaterdagochtend. Daarin vertelde de Engelse prof. Paul Williams over zijn bekering: ‘van ongeloof naar het geloof’. Door zijn spreekstijl en helder Engels kon ik zijn meeslepend verhaal vrij goed neertypen, en ik presenteer het zo, omdat het in zijn soms radicale wendingen (soms misschien een beetje kwetsend naar het boeddhisme toe, alvast excuus daarvoor!) toch erg te denken gaf:
“Ik ben hier als voorbeeld van een fenomeen waarvan u misschien dacht dat het niet meer bestond: ik ben een bekeerling. Ik ben hier dus niet als professor, maar om u mijn verhaal te vertellen.
Ik ben in 1950 geboren, een baby boomer. Wij waren een cultureel-anglicaanse familie, ik zong in het kerkkoor.
Mijn vader was als gewezen oorlogsgevangene in Duitsland vaak ziek. Mijn ouders maakten mede daardoor veel ruzie en ik had voortdurend angst voor een scheiding. Ik werd als kind 2 keer door een auto overreden. Mijn moeder stierf op haar 36 jaar aan kanker, ik was dan 12 jaar en had twee broers. Er volgde een verhuis, voor de 2de keer ging ik zingen in een kerkkoor: in Canterbury cathedral nu! Ik was dus romantisch-nostalgisch vertrouwd met de anglicaanse kerk en liturgie.
De kerk was de enige continuïteit in een omgeving van disruptie en dood.
Ik groeide door in de anglicaanse kerk, werd misdienaar. Maar als oudere tiener dreef ik af van elke betrokkenheid op het geloof. Dat had te doen met de onmogelijkheid om God en lijden te combineren, en naar mijn mening is dat nog steeds het godsprobleem nummer één ‘op straat’. Hoe kon ik zin ontdekken aan wat mij was overkomen? Ik werd een hippie – het was het tijdperk van de Beatles.
Ik brandde Indische wierook en ontdekte de filosofie. Ik hield van Plato die mij liet ontsnappen van de kaduke wereld naar de ideeën. Enkel mijn geest kon mij veiligheid en zekerheid geven, om vrede te vinden. Plato leerde me ook retorisch discussiëren. Terugkijkend is de enige uitleg van dit alles een zoektocht naar betekenis, zie de Weense psychiater en kampgevangene Viktor Frankl met zijn principe van ‘de wil tot zin’.
Ik ging naar de universiteit in Sussex, de enige waar ik Indische filosofie kon studeren. Als student nog huwde ik, daarna volgden studie van Sanskriet en Tibetaans in Oxford, ik behaalde een doctoraat. Kort voor het einde van mijn doctoraat stierf ook mijn vader, daarna werd ik boeddhist. ‘Waarover gaat het eigenlijk allemaal…(het gaat immers nergens over)?’: vanuit deze vraag werd ik boeddhist.
Ik zonderde mij af met een monnik die mijn lama werd, mijn geestelijke leidsman. Ik ging zelf ook cursussen inleiding in boeddhisme geven, research en praktijk dus, ik ging vaak bij de dalai lama enzoverder. Ik kwam op TV als westers boeddhist en werd de stem daarvan op BBC, ik was inmiddels professor aan het centrum voor boeddhistische studies in Bristol, met specialisme Tibetaanse filosofie. Ik begeleidde vele doctoraten enz., studenten van mij zijn nu professor boeddhisme een beetje overal in de wereld. Ik vertel dit alles niet om er groot op te gaan, maar omdat mensen vaak zeggen wellicht was je nooit een echte boeddhist. Nee, dat was ik wel!
Ik had als boeddhist discussies met grote denkers als Hans Küng en Raimon Pannikar.
Ik vond het christendom intellectueel naïef.
Als christenen kritisch zouden denken, zouden ze zien dat enkel het boeddhisme coherent is. Het was dan ook erg onverstaanbaar dat een professor in boeddhistische studies een katholiek werd. Het omgekeerde had wel gekund, maar dit?? “Waarom ‘moest’ je dit doen?” Nee, ik deed het uit vrije wil! Toen schreef ik ‘The unexpected way’ (De onverwachte weg – vertaald in vele talen).
Het bleef voor mij steeds maar gaan over lijden en God die niet samengaan. Ik dacht dat het boeddhisme mij intellectueel zou kunnen voldoen, in tegenstelling tot christelijk theïsme. En toch… Ik ontmoette beroepshalve christenen wiens intellect ik erg apprecieerde, zoals de katholieke theologen Gavin d’Costa en Denys Turner. En ik begon te denken: als ik opnieuw christen word, is het katholiek. Maar waarom zou ik?
Het woord dat terugkeert is HOOP. Voor mij is boeddhisme hope-loos. Ik was inmiddels 50 en dat confronteerde mij met mijn eigen sterfelijkheid. In het boeddhisme kan je in elk wezen terugkeren door reïncarnatie. Er is geen begin aan reïncarnatie, en de ellende eindigt enkel als je het nirwana zou bereiken.
Maar in elk geval kan persoonlijke identiteit nooit de biologische dood overleven, noch als kakkerlak noch als iets anders. De dood zou dus het einde zijn van mij als persoon en van alles wat ik kende en was. De kakkerlak Paul zou zijn vrouw nu een kikker, niet langer kennen. Alle persoonlijke liefde eindigt met de dood, en is dus uiteindelijk betekenisloos.
Dit was geen leuk perspectief voor mijn zoektocht naar echte zin. Mijn christelijke vrienden hadden tenminste hoop! Dus keek ik terug naar mijn christelijk verleden en dacht over mijn bekering. En ik sprak met mensen over drie dingen.
- Het is minstens even rationeel te geloven in een levende God, als dat nonsens te verklaren. Ik denk dat theïsme rationeler is dan boeddhisme. Om consistent te zijn moest ik theïst worden.
- Het echt gaan geloven in Christus’ verrijzenis deed mij besluiten om christen te worden.
- Als ik christen word, dan katholiek. Ik zeg niet dat de Geest elders niet werkt, hij waait waar hij wil. Maar voor mij als West-Europeaan is de katholieke kerk de standaard positie. Dus om iets anders dan dat te worden, had ik een knock out argument nodig, en ik nodigde vrienden uit mij een goed argument te geven. Ik vond er geen. Dus zou ik een katholiek worden.
Dus: bestaat God – gebeurde de verrijzenis – is er een argument tegen de katholieke kerk? Als je mensen wil bekeren, houd je aan deze drie!
Uiteindelijk sprong ik, en ik heb me mijn keuze nooit beklaagd. Ik ben nu geprofest lid van de Dominicaanse lekenorde.
Katholieke vrienden zeiden mij: de wittebroodsweken zullen snel eindigen, maar ze duren nog steeds voort na 20 jaar. God houdt nooit op mij achterna te komen, zelfs als ik van hem wegloop. Ik kom bij hem ‘thuis’ en andere thuizen waren niet zo vriendelijk voor mij. En hij stuurt mij naar de wegen om de armen te helpen, wat ik concreet ook doe, sinds mijn emeritaat. En ik doe dit allemaal in de hoop dat ‘all shall be well’ (Juliana of Norwich). En met CS Lewis: “The best is yet to come!”
Na dit getuigenis volgde weer een ander genre: een catechese die bestond uit voorlezing uit enkele grote auteurs (Augustinus, Pascal, moeder Theresa…), ondersteund door een life strijkkwartet. Of dit een missionaire catechese is, blijft mij enigszins onduidelijk, ik moet toegeven dat ik vooral aandacht had voor de muziek.
(Lees verder onder de foto)
Ons congres eindigde met een audiëntie met paus Franciscus in de prachtige Clementinazaal, in het apostolisch paleis van het Vaticaan. Inhoudelijk kan ik daar niet zo veel over zeggen: de micro was er veel minder goed zodat mij veel ontging, al was wat de paus zegde erg mooi: je vindt het in het Frans of Engels op www.vaticannews.va al terug. Het belangrijkste was toch de warme ontmoeting. De paus zag er wat vermoeid uit en moest eens te meer 350 handjes schudden, nog vlug voor zijn middagmaal, maar hij is echt een heel eenvoudige en warme verschijning die zich helemaal ‘geeft’ aan zo een ontmoeting. Maar om uw lange leesinspanning te belonen, geef ik u nog wat andere details van dat bezoek mee.
Naar dat apostolisch paleis gingen we te voet, je had het gevoel steeds verder het heilige der heiligen in: door de Vaticaanse tuinen, via verschillende voorhoven naar een ruime binnenkoer, een eindeloze trap op, nog even wachten omdat de Griekse president te praatgraag was, en dan kwam de paus binnen. Het was mooi om mee te maken, en sommige mensen hielden ondanks gevorderde leeftijd een half uur lang hun GSM in de lucht.
Een van die voorhoven onderweg heet trouwens ‘Cortile delle papagalle’: hof van de papegaaien. Ik vroeg het even na, maar er hoeft niets symbolisch achter te worden gezocht, er is ook geen etymologisch verband met de pauselijke omgeving, en ik mocht verder mee met de groep.
Een vriendelijke bisschop op de eerste rij die ik toevallig kende, maakte met mijn smart phone foto’s van mijn handdruk, maar werd daarover even vriendelijk berispt door een andere bisschop: je moet de foto’s die doorlopend gemaakt worden door fotografen naast de paus, naderhand kopen op een website, het Vaticaan moet ook leven. Mijn toestel werd evenwel niet in beslag genomen, gelukkig.
Vreemd was de erg strikte aanmaning dat we geen praatje mochten beginnen met de heilige vader. Daar kan ik nog goed inkomen, maar in feite moesten we allen gewoon zeggen dat we voor hem baden, zo werd ons 2x verduidelijkt, en dan plaats maken voor de volgende. Maar ik bedacht bij mezelf, als 350 mensen die arme man één na één (echtparen samen) aankijken en zeggen ‘heilige vader, ik bid voor u’, zal hij denken dat hij er vreselijk slecht uit ziet... En dus heb ik mij voorgesteld als docent van Lumen vitae, wat niet langer duurde dan het andere, en ik zal desondanks ook bidden. En die jezuïeteninstelling kende de paus nog ook!
Ik wens u allen een goed vervolg, en ga nu verder op mijn vliegtuig wachten, dat inmiddels 2,5 uur vertraging heeft, enkel daardoor is deze blog zo lang uitgevallen. Ciao!
# Vrijdag 20 september
Vanmorgen doken we onder de titel ‘religieuze onverschilligheid en nostalgie naar God’ in feite de theologische antropologie in. In mensentaal: wat is volgens God waarachtig menszijn?
Daarmee kwam een spanning aan het licht waarop ik nog even terug zal komen na de voorstelling van de sprekers: is gelovig in het leven staan een optie net zoals ongeloof (zoals gisteren werd beklemtoond, en meer de ervaring van geseculariseerde landen) of het ware en ‘juiste’ menszijn zelf (de minder geseculariseerde landen geloven eerder dat God terugkeert als wij het menszijn terugvinden, en daar is vanuit hun perspectief ook wel iets voor te zeggen).
Een eerste bijdrage ‘Sporen van God in het wetenschappelijk onderzoek’ was opnieuw meer getuigend van aard. Lea Libresco is een nog jonge Amerikaanse onderzoekster die vanuit de wiskunde (godbetert…) het geloof ontdekte waartegen zij zich lang had verzet. Gelukkig niet in de vorm van een wiskundig Godsbewijs (ook die pogingen bestaan), maar door wat ze in de harde wetenschap niét aan antwoorden vond.
Wiskunde is ‘vreselijk kwetsbaar in het aanschijn van de waarheidsvraag’, zei ze. (Wel, in feite zei ze ‘de waarheid’ want iets van Amerikaanse over-acting was haar discours niet geheel vreemd, maar toch was haar verhaal opmerkelijk, omdat ze bleef spreken als wetenschapster en niet als would be theologe.)
Wiskunde was altijd al haar passie (zulke mensen bestaan dus…), vanwege de gestrengheid van het wiskundig denken. Zij vertelde terloops dat in de USSR een onevenredig groot aantal wiskundigen naar het westen overliepen. Wiskunde was er een pad naar logica en consistent denken, naar juist of fout, bewezen of onbewezen, schijnbaar waar maar toch vals…: onderscheiden die in het leven van de homo sovieticus minder duidelijk waren.
Wiskunde dus. Bovendien had ze genoeg redenen om “God en de waarheid te blijven ontwijken”. Maar er ging iets knagen, dat ze dan weer met Alexander de Grote verhelderde: die was namelijk erg onder de indruk van olifanten op zijn veldtochten, maar voor de Aziaten waren olifanten gewoon, en zij keken naar paarden zoals Alexander naar hun olifanten. Met andere woorden: in de wetenschap (zij studeerde ook biologie) is het moeilijk verder kijken dan de ‘zijnden’, de waaromvraag (wat maakt olifanten/paarden bijzonder?) behoort niet tot dit domein.
Die waaromvraag klonk voor haar wel in het boek Job: “Was jij erbij toen ik de schepping maakte…?”
De waarheid over de natuur is dat ze schepping is, en dat wij ze enkel goed kunnen bestuderen door de harde scheiding met theologie en filosofie op te geven. Wetenschap is bovendien niet neutraal maar altijd geleid door het perspectief van de onderzoeker.
Daarom wilde ze gaan begrijpen hoe haar geweten functioneerde, wat zijn ‘telos’ of doel was, waartoe het gemaakt was. En dat leidde haar uiteindelijk naar de Schepper. In wie haar honger naar kennis van de werkelijkheid én van de waarheid elkaar vonden. Wetenschap is van het hoogste belang, besloot ze, maar enkel omdat ze ons helpt de waarheid te vinden over ons menszijn.
(Lees verder onder de foto)
Een tweede bijdrage kwam van de Romeinse theoloog Cesare Pagazzi, met als titel ‘ de nostalgie naar God opnieuw opwekken’ – en dat bleek geen poging tot herkerstening van het avondland. Het ging bij hem namelijk niet over het geloof weer aanporren, maar over de mens zijn ingeboren nostalgie helpen hervinden (vooreerst al onder christenen zelf), want deze nostalgie is op zichzelf precies een brug naar God en transcendentie, meent hij.
Nostalgie komt van nostos (terugkeer, heim, huis en thuis, wooncontext) en algos, pijn. Ze gaat dus over een pijn vanwege het ontbreken van huis en thuis, en de terugkeer daar naartoe.
Pagazzi verduidelijkte dit huis met de termen van economie en ecologie, die beide over ons huis (eco- van oikos) gaan. De economie van ons menszijn betreft eerder de interne samenhang van het huis, zijn regels, zoals bv. de rechtvaardigheid. De ecologie verbreedt dit echter en plaatst de logica en dynamiek van het huis in relatie tot de wereld. Rechtvaardigheid moet in relatie staan tot liefde en barmhartigheid, of ze verliest zichzelf. Ecologie van het menszijn verwoordt dan goed wat ‘agape’, caritas, in oorsprong betekent: niet zozeer geven en dienen, maar achten, waarderen en tot zijn recht laten komen. Hier situeert zich de nostalgie eigen aan ons menszijn: in bijbelse termen onze diepe nood aan rechtvaardiging.
Dit gemis worden wij bovenal gewaar in ons lichaam. Pagazzi toonde bij wijze van voorbeeld hoe ongelooflijk vaak het in de Bijbel gaat over honger en dorst: brood en vissen, geef mij water, tafelgemeenschap met zondaars, levend Brood, de arme Lazarus, een laatste avondmaal, ‘Ik heb dorst…’, Ik had honger/dorst en gij… De verloren zoon kon natuurlijk niet achterwege blijven: in het huis van de vader is brood in overvloed. Vader en brood zijn ook centrale termen van het Onzevader.
“De provocatie van het brood is een invocatie van de Vader die men eigenlijk nodig heeft.”
Jezus blijkt zo de evangelisator van de nood of het gemis, hij brengt ons bij onze diepste nood als mensen. In de nood tot in het lichaam toe ervaart de mens de nood ook aan God. Door water, voedsel, kleding… : de eerste toegang tot transcendentie gaat door de immanente en lichamelijke noden.
Aan het begin staat niet ik denk dus ik ben, maar ik heb honger dus ik ben – zo blijken ook babies filosofen! In deze lijn van de lichamelijkheid van menszijn en heil las Pagazzi ook de ‘integrale ecologie’ van paus Franciscus in Laudato si (vertrekkend van nr. 98), en hij noemde de echte vernieuwende bijdrage van deze paus niet de barmhartigheid (welke paus heeft die niet verkondigd?) maar het aanvullen van het aanraken bij het horen en zien in de evangelisatie.
De evangelisatie moet ons ‘raken’, daarom stelt de paus ook graag concrete tekenen van heil. Touché!
Tenslotte kwam een priester-filosoof uit Colombia aan het woord, prof. Luiz Augusto Campos Florez. Aan hem was gevraagd in te gaan op ‘het fenomeen van de religieuze onverschilligheid – oorzaken en perspectieven’. Ook hij had daarmee (zoals Werbick) de hem opgegeven titel ‘oorzaken en antwoorden’ enigszins gewijzigd, en zijn verhaal was even genuanceerd als die wijziging.
Mij viel eens te meer op dat de Latijns-Amerikaanse werkelijkheidservaring soms meer aansluit bij de Europese dan de Noord-Amerikaanse. Als een goede filosoof analyseerde de spreker eerst de achtergrond van de religieuze onverschilligheid, in drie termen: secularisme en sociale verzwakking van de religie, pluralisme en religieuze concurrentie inbegrepen ‘civiele religies’, en syncretisme of vermenging van religies en individualisering van het geloven. Doorheen dit alles groeit onverschilligheid tegenover de religie: geen gevecht tegen en geen publiek debat, want dat is niet nodig, religie maakt immers geen verschil meer uit; maar een evolutie in cultuur en omgeving waarbij religie er niet langer toe doet.
Vervolgens analyseerde hij in vijf punten niet de oorzaken (deze zijn te complex…) maar vijf variabelen, bepalende factoren die samen de onverschilligheid gestalte geven. Deze vijf vond ik erg de moeite waard:
- Eerste variabele: de antropologische factor zelf. De mens en zijn kennis hebben zich geïnstalleerd in de eindigheid. Alles gereduceerd tot immanentie. Er is niets voorbij aan de historische horizonten. Met overigens een enorme moeilijkheid voor de moderne mens: ook de beperking van het subject zelf te aanvaarden, ook het ik te deconstrueren. Van homo faber over homo sapiens die al gauw homo religiosus werd, tot homo indifferens.
- Sociaal agnosticime: er kan geen echte ontmoeting met de ander zijn, er is een crisis van de alteriteit. Dit is een relationele variabele. Daardoor wordt de ander geweigerd, wij blijven elk bij het onze. In een eerste moment verzwakken de sociale banden. Vervolgens versterken we ze in eigen cirkels. Het leven wordt on-verschillig.
- Dan volgde een culturele variabele : terugplooien in zichzelf, in de materialistische ideologie van het eigen welzijn (te begrijpen als welbehagen). We worden onverschillig voor de ander die mij nodig heeft, zwelgen de ideologie van consumptie, vergeten de behoeftige ander. De godsdienst raakt hier vergeten in het materieel welzijn.
- Er is ook een spirituele variabele, waarover EG 81-82 het heeft. Daar schrijft de paus over acedia: lusteloosheid, depressie, vermoeidheid, … die eindigt in indifferentie. We zien in onze wereld tegelijk spirituele anorexie en boulimie! Auto-contemplatie en ego-centrisme liggen aan de basis voor beide. Spiritualiteit in functie van de zoektocht naar zichzelf - de markt speelt er graag op in. De indifferentie wordt hier indifferentie voor zichzelf.
- Tenslotte is er de religieuze variabele: de hemel is gesloten. De religie wordt wellicht meest uitgesloten door de onverschilligheid. Met enorme consequenties voor de overdracht van het geloof die niet langer lukt. Er is niet langer vervreemding van religie maar irrelevantie, ik ben er niet op betrokken. Ook de religieuze instituties zelf zijn hier betrokken, inbegrepen religies die dol draaien in zichzelf, fanatisme dat het mysterie en dus de hemel (uit-)sluit…
Niet ‘het antwoord’ dan, maar enig perspectief zocht Campos Florez in het verhaal van de ontmoeting van Jezus met de Samaritaanse, waarin deze vijf variabelen als het ware gecounterd worden in drie ‘momenten’: Jezus vraagt naar echte lessing van zijn dorst (hier sloot CF bijzonder goed aan op Pagazzi): geef mij iets echts te drinken, dat er toe doet voor mijn dorst.
Vervolgens gaat het in het verhaal over een miskende gave in het leven. De eindigheid scheurt open voor iets absoluuts dat van elders het Mysterie aanwezig stelt. En tenslotte wordt de ene dorst vervangen door een andere, naar het echte leven. Maar als u vindt dat ik hier wat vlug over ga, heeft u gelijk: de spreker deed dat ook…
Doorheen de voormiddag bleef bij mij de vraag wat hangen: slaat dergelijke ‘theologische antropologie’ nu al dan niet een brug naar God? Als dat zo is, is het christendom het antwoord op de vragen van het leven, moet het daarvan proberen te overtuigen, en verschijnt geloven dus als een soort oplossing voor de zoektocht van de mens naar zichzelf en zijn ware geluk. Daartegenover staat de beklemtoning door Werbick dat gelovig in het leven staan één van twee opties is.
Hij wordt daarin gesteund door de Canadese filosoof Mark Taylor die in deze ‘optionality’ de harde kern van de secularisatie ziet: je kan vandaag gelovig maar ook ongelovig mens zijn, en transcendentie wordt voorlopig niet opnieuw evident. In dat geval kan je niet langer overtuigen, het christendom als antwoord aanreiken, maar slechts getuigen van jouw optie. Ik moet u bekennen dat ik hierover nog een koffiebabbel met Pagazzi tegoed houd.
Na deze lange voormiddag was er tijd voor vragen, waaruit ik u de ontwapenende opmerking van een Indische missionaris in Papoea-Nieuw Guinea niet kan onthouden: “Bij ons is geen secularisatie, geen onverschilligheid, geloof en Kerk stellen het goed, wat moet ik nu doen als ‘directeur evangelisatie’ van de bisschoppenconferentie?”
Halfluid suggereerde ik hem: ‘Geniet er van’!
We raakten aan de praat en gingen vanavond samen eten. Helaas bleek de missionaris geen limoncello te lusten zodat ik de kleine traktatie van het huis in tweevoud diende te nuttigen. Dat is meteen de reden waarom ik u de vrijdagmiddag reserveer voor mijn volgende en laatste bijdrage, morgen.
#Donderdag 19 september
Enkele dagen mogen vertoeven in de Eeuwige Stad – waar we mogen congresseren in de rood-paarse zetels van de synodevaders – is nooit een straf. Maar ik keek ook uit naar hoe de kwesties van atheïsme en secularisatie, onverschilligheid en geloofstwijfel ter sprake zouden komen in het Vaticaan, waar God toch zijn thuismatchen speelt.
Het programma was niet vooraf in detail meegedeeld (lees: het was niet lang op voorhand klaar), zodat ik gaandeweg verder ontdek.
We begonnen vanmiddag met een sessie over ‘de zoektocht naar God, atheïsme en verlangen naar geloof’.
Mgr. Fisichella, zelf professor theologie voor hij tot beleidstaken werd geroepen, stak van wal met een conferentie getiteld ‘God, het ware probleem van de mens’. Hij bracht een overzicht van vijf vragen die Augustinus reeds impliciet stelde, en die toch vooral gelovigen zelf traditioneel stellen bij hun eigen geloof.
Eerste probleem: hoe ‘ken’ je iemand als God, hoe kan je funderen dat je gelooft in wat je niet ziet? Maar ook: wat is het statuut voor de rede van iets als ‘openbaring’?
Vervolgens kwam de nieuwe kosmologie kort ter sprake: binnenkort betracht men de big bang in een wetenschappelijk experiment over te doen, een satelliet is onderweg naar een ‘zwart gat’… Is de mens nog gast of wordt hij architect van de kosmos?
De weg van de schoonheid kon niet ontbreken. Kunst is voor de spreker geen instrument van redelijke Godskennis, maar verraadt wel een heimwee naar ontmoeting met het Gelaat. God komt er ons leven binnen, hij legt er de mens uit aan de mens.
Daarbij sluit de liturgie als weg naar God aan, die de relatie met God vat in riten en symbolen, en in een eerder evocatief taalgebruik.
Tot slot ging het nog even over God die onbegrijpelijk is voor de mens, maar desondanks niet onbekend blijft voor ons, omdat hij zich laat kennen in zijn Zoon.
(Lees verder onder de foto)
Na mgr. Fisichella bracht Antonio Polito, adjunct-hoofdredacteur van de krant Corriere della sera, een intellectueel getuigenis.
‘God is degene die zich bevindt vooraf aan de zin van het leven’.
Polito bleek een echte Italiaanse Godzoeker: hij nam enerzijds wat afstand van het vanzelfsprekende geloof van zijn kindertijd, maar anderzijds bespeurde hij in het leven verrijzeniservaringen die hem terugbrachten naar het Paasmysterie, wat hij uitschreef in een boek met de wat vreemde titel ‘technische aanwijzingen van verrijzenis’. Boeiend was zijn stelling dat niet het geloof (als mensvisie en humanistische levenswijze) het probleem is, maar ‘het geloof durven geloven’.
Het geloof is een optie geworden, het vergt een keuze.
De morele deugden kan een atheïst “gemakkelijk” mee voltrekken, maar de theologale deugden van geloof in, hoop op en liefde tot God?
Als laatste kwam Duitse degelijkheid aan het woord in de persoon van prof. Jürgen Werbick, die de ‘vader van de politieke theologie’ Johann Baptist Metz in Duitsland opvolgde, maar inmiddels zelf emeritus is – zo werd ik ook op mijn eigen vorderende leeftijd gewezen, want ooit hoorde ik Metz nog voor een volle zaal in Leuven als student. Zijn voordracht droeg de titel ‘Openen zich wegen voorbij aan het hedendaagse atheïsme ?”, en daarmee nuanceerde hij reeds de Italiaanse titel ‘Is er een uitweg uit het atheïsme?’
Werbick benadrukte dat het atheïsme niet dient bestreden maar verstaan, om ons geloof beter te verstaan.
Staakwoorden waarrond hij reflecteerde waren : atheïsme als teken van de tijd – de moeilijkheid van het scientistisch naturalisme dat waarheidsvinding herleidt tot zekere verificatie en elke boven-natuurlijke oorzaak of ontmoeting a priori uitsluit – het ‘ervaringspathos’ of de verdenking dat religies enkel maar het lijden aan de werkelijkheid zouden verzachten omdat de meeste mensen dat niet kunnen verdragen.
Geloof en ongeloof zijn volgens Werbick in onze cutuur beide opties geworden.
We moeten dus elkaar niet proberen overtuigen, maar als christenen getuigen.
Want als het atheïsme een optie is, dan is de keerzijde dat geloof dat ook is, en zich dus niet kan funderen in bovennatuurlijk oorzaken. Alles lijkt dus op een kennistheoretische ‘onbeslisbaarheid’ uit te lopen. Geloof en ongeloof worden dan ‘vloeibaar’ en kunnen van elkaar leren. Voor christenen is een vervuld leven alvast een leven in de navolging van Christus.
Terugblikkend op de namiddag kwamen een drietal zaken in mij op:
- Vooreerst dat de radicaliteit van Gods afwezigheid in onze noordelijker cultuur voor de Italiaanse sprekers moeilijk invoelbaar is. ‘Ons oordeel’, zou een echte journalist-criticus schrijven: interessant allemaal, maar het blijkt inderdaad niet zo evident God te problematiseren in het Vaticaan.
- Vervolgens: de risico’s van religie zonder God kwamen te weinig ter sprake. Religie wordt op vele wijzen misbruikt, en de beelden van Salvini die met paternoster in de hand mensen afwees omdat zij niet bij zijn cultuur horen, zijn heel Europa rondgegaan.
- En tenslotte: het gegeven dat God filosofisch en maatschappelijk (op zijn best) een ‘optie’ is geworden, laat het doorgeven van geloof als onbevraagde traditie niet langer toe. Daarmee zijn we nog lang niet klaar in ons pastorale spreken en handelen.
Op vrijdag gaat het in de voormiddag over religieuze onverschilligheid en nostalgie naar God (benieuwd of die er altijd is), en in de namiddag over een cultuur van de ontmoeting. Daarna kom ik graag bij u terug.