Het graf en de regenworm
De regen zorgde voor het perfecte decor op het kerkhof. De vergeelde afgevallen bladeren, de modder op de paadjes en de omgewaaide bloempotten op de graven deden de rest. Het was definitief herfst en bijna Allerzielen.
Mijn moeder en ik waren op weg naar het graf van mijn vader.
Onze attributen vochten met elkaar om aandacht: een rollator, een paraplu, een emmer, een handborstel, twee doekjes, een roestbruine chrysant. En niet te vergeten twee mondmaskers en twee kappen van twee anoraks die voortdurend over twee natgeregende brillen zakten.
Her en der waren mensen in de weer om het graf van hun geliefde op te poetsen. Wij gingen ook aan de slag. Ik installeerde mijn moeder met paraplu op het zitje van de rollator, dat ik eerst met een doekje had droog geveegd. De emmer hadden we niet nodig, want het graf was druipnat van hemelwater. Ik poetste de foto van mijn vader, veegde de gele blaadjes weg, trok een paar dorre stengels uit in het plantenvak. Onze chrysant mocht uit het cellofaan en ik drukte hem zo goed mogelijk met pot en al in de aarde, in de hoop dat hij de stormen zou doorstaan.
‘Het is een mooie plant’, knikte mijn moeder tevreden. ‘En de letters op het graf zien er nog goed uit. Hoe lang is het nu al geleden, twee jaar?’
‘Al bijna drie’, antwoordde ik. Ze begon zachtjes te huilen.
‘Ik kom zo gauw als ik kan’, zei ze tot mijn vader.
De letters van haar naam, rechts van die van mijn vader, gaven duidelijk aan waar haar plekje al op haar te wachten stond.
Ik raapte nog een verdwaald blaadje op toen ik de regenworm zag, die vrolijk over de rand van het graf kronkelde. Mijn vader leerde mij lang geleden om niet bang te zijn voor pieren. Het waren nuttige beestjes, zei hij altijd, die de grond van onze moestuin omwoelden. Net als hij bij het spitten in het voorjaar. Elk op zijn eigen schaal. Ik pakte de pier voorzichtig vast en zette hem bij de chrysant.
Ik geloof dat al het goede van mijn vader, en dat was heel veel, is opgenomen in de warme schoot van God.
En als er nog iets van hem rest op het kerkhof, vindt hij het vast fijn om gezelschap te krijgen van zijn bondgenoot, de pier.
Terug in het woonzorgcentrum horen we dat er een aantal bewoners in quarantaine zijn geplaatst, omdat er iemand besmet is met corona. Het is op een andere gang dan waar mijn moeder woont. Ik hoop dat zij niet weer wekenlang gevangen zal zitten op haar kamer. Gelukkig zijn we nog even op bezoek kunnen gaan bij mijn vader en zijn pier.