De kapper en de dood
De oude kapper knipt opnieuw. Hij was al enkele jaren met pensioen en sprong alleen nog bij rond drukke feestdagen. ‘Het is niet natuurlijk als ouders hun kinderen moeten begraven’, zegt hij ernstig, terwijl hij met zijn schaar de haren rond de oren van een klant wegknipt. ‘Kinderen moeten hun ouders begraven en niet omgekeerd.’
Wij knikken en zwijgen, want we weten geen antwoord.
Twee weken geleden is zijn zoon gestorven, 39 jaar jong. Hij was zijn vader enkele jaren geleden opgevolgd in de kapperszaak. Alles liep goed. Tot hij zich vorig jaar niet lekker voelde en naar de dokter ging. Hij kreeg te horen dat hij een agressieve kanker had. De jonge kapper deed wat hij kon, maar het was een oneerlijke strijd.
‘Superpapa, beste vriend, kapper in hart en nieren’, staat er op zijn rouwkaartje.
En ook: ‘ik mis je meer dan meer.’
De oude vader knipt wezenloos verder, hoofd na hoofd. Als iemand ernaar vraagt, vertelt hij over zijn zoon. Er klinkt geen muziek in het kapsalon. Tussen de wasbakken en de kappersstoelen hangt een plechtige sfeer. De jonge kapper zal er nooit meer zijn, maar tegelijk is hij ook niet weg te denken. Misschien ziet zijn vader af en toe zijn schim in de spiegels.
In alle oude, vertrouwde gebaren van de vader zien we voortaan altijd ook de zoon.
Bij het wegvegen van de haartjes in onze nek. Bij het bij elkaar borstelen van de op de vloer gevallen lokken. Bij het opplooien van de handdoeken. Het gemis gaapt als een krater. De vader houdt zich staande, tegen beter weten in. Met het rechtzetten van flesjes in het shampoo-rek. Met het aannemen van de telefoon voor wie een afspraak wil. Met de vergankelijke bezigheid van haren knippen die steeds weer aangroeien, bij iedereen, behalve bij zijn zoon.
Eigenlijk is het een wonder dat de oude vader weer is gaan knippen. Een opvolger heeft hij niet meer. Maar hij knipt met de moed der wanhoop. Want in het kapsalon houden mensen elkaar recht. De kapper en de klanten. Nu eens heeft de ene het meer nodig dan de ander, dan weer zijn de rollen omgekeerd.
Mensen zijn gemaakt naar het beeld van God: zacht en kwetsbaar, met een huid vol littekens, maar taai als een graspol.
Als het leven ons een lelijke knip geeft, houden we ons vast waar we kunnen. Al is dat aan een kappersschaar en een klant. God geve dat we nooit alleen zullen staan.