Als kerkarchieven konden praten ~ Hoe word ik een goede herder?
De titel van het merkwaardige boekje is Liber Confraternitatis. Het is een in perkament gebonden handschrift over een broederschap van pastoors uit het dekenaat Aalst tussen 1622 en 1800. Asse was toen een van de toebehorende parochies. Ingekleefd vinden we een gravure van een herder die een schaap op zijn schouders draagt, hét beeld uit het evangelie van de Pastor Bonus, de goede herder. Het broederschap werd dan ook opgericht door de plaatselijke deken om de soms weinig opgeleide dorpspastoors te versterken en hun samenhorigheid te bevorderen.
We bevinden ons in de periode na het concilie van Trente, dat een antwoord moest bieden op sommige punten van kritiek van protestanten, legt historicus en Assenaar Jaak Ockeley uit. Priesters moesten voortaan opgeleid worden in een seminarie en ze werden aangespoord om hun geloofskennis ook na hun wijding te onderhouden door geestelijke lectuur.
Broederschap voor goede herders
Dekens moesten daarop toezicht houden. En zo nam de Aalsterse deken Henricus Calenus in 1622 het initiatief om zijn parochiepriesters maandelijks bijeen te brengen voor een uitwisseling op vlak van geloof en moraal. In het aangehaalde manuscript werden de namen van de leden van het broederschap nauwkeurig bijgehouden, net als de regels waaraan zij zich beloofden te houden en inspirerende teksten over broederliefde en priesterschap.
Zo schreef pastoor Arnold van Zinnick, toen pastoor in Merchtem, in sierlijk handschrift een inleiding over de bezieling van het ambt van de priester, zijn leiderschap en voorbeeldrol in broederlijke gezindheid. Vertaald uit het Latijn staat er:
- Het broederschap doorbreekt de eenzaamheid, voorziet in de nodige vermaning. Het onderhoudt bij de confraters het eerste vuur, wakkert het aan, biedt hulp, steun en sterkte bij twijfels en moeilijkheden. 't Is zoals in de H.Schrift: ‘Een broeder door een broeder gesteund is als een oninneembare burcht.’
Om die geest te bewaren moeten de confraters zich bewust zijn van mogelijke valkuilen:
- De vergadering kan lijden onder vernederende hooghartigheid en drukkende opvliegendheid die alle samenhorigheid doorbreken en kunnen uitlopen op twist. Ze kan lijden onder de afwezigheden van de leden die opzien tegen de afstand, kunnen ontaarden door oppervlakkigheid, kwaadspreken, nieuwsjagen en overdaad.
Hartelijk maar ook sober
In het handschrift treffen we statuten aan, die na een tijdje licht worden geherformuleerd. Daarin lezen we onder meer dat leden die te laat kwamen voor de vergadering, een boete van enkele stuivers kregen. Wie helemaal niet kwam opdagen, betaalde een gulden.
De pastoors werden goed - maar toch sober - ontvangen: ‘Een dronk bier nemen is toegestaan’, staat in de statuten van de broederschap.
Initiatiefnemer Henricus Calenus was dan ook, net als aartsbisschop Boonen, een jansenist.
In het manuscript van 70 bladzijden lezen we in de aangepaste statuten van 1652 dat de vergadering wordt uitgebreid met een ontbijt vooraf en maaltijd achteraf. De boetes voor wie te laat of helemaal niet komt, worden ietwat verlaagd. Lees even mee:
Artikel 2 • Na het nemen van een klein ontbijt, start men stipt om 10 uur. De pastoor-gastheer en deze van de vorige vergadering leiden het gesprek in. Pas nadien mogen de aanwezigen hierop ingaan. De conferentie eindigt op 12 uur met het lezen van een hoofdstuk uit de Bijbel.
Artikel 3 • Een warm middagmaal mag opgediend worden, bestaande uit gekookt of gebraden runds- of schapenvlees. Kip, suikergoed of kostelijk nagerecht komt niet op tafel, evenmin wijn. Wie overmatig eet krijgt een boete.
Artikel 8 • De zestigjarigen en zij die een licentiaatstitel hebben behaald, mogen zo dit gewenst is, wijn inschenken.
Oei, politiek!
Jaak Ockeley: De pastoorsvergaderingen hadden in het begin succes, maar zoals uit de aanpassing van de statuten blijkt, trad er ook verslapping in. Misschien door oorlogssituaties? Of hielden de latere dekens geen al te strikt oog op het verloop van de conferenties?
In ieder geval voelde Godefridus Reinders zich in 1731 genoodzaakt kardinaal d'Alsace te verwittigen dat in het dekenaat Aalst de pastoors van het Brabantse nalatig waren in het bijwonen van de priesterconferenties, zo blijkt uit bewaarde briefwisseling. De kardinaal meldde dan dat zij die afwezig bleven tijdens de zomer, zouden gestraft worden.
Ook in de tweede helft van de 18de eeuw waren de pastoors uit het dekenaat Aalst nogal laks, merkt Ockeley op. Deken Lambert Rommens klaagde in 1790 bij kardinaal de Franckenberg dat meerdere pastoors afwezig bleven en vooral dat ze het niet zozeer over theologie of pastoraal hadden in hun gesprekken, maar - godbetert - over de politiek!
Hoe dan ook, de priesterconferenties hebben zeker bijgedragen tot de verheffing van menig parochieherder, besluit de historicus. Ze werden overigens volgens canon 131 van het kerkelijk wetboek verplicht voor de hele Kerk.
Jammer is wel dat over de inhoud van de gesprekken niets werd genoteerd in het broederschapsboekje. Wie had geen vlieg willen zijn aan die tafel van voorname (en minder voorname) parochieherders?