
Een maand voor zijn dood was Romero in Leuven. Dit zei hij in zijn toespraak

Precies 45 jaar geleden, op 24 maart 1980, werd aartsbisschop Oscar Romero vermoord in San Salvador, hoofdstad van El Salvador. Een maand voordien was hij nog te gast aan de Leuvense universiteit, waar hij ter gelegenheid van het patroonsfeest een eredoctoraat in ontvangst mocht nemen.
Voor Dominique Ballegeer, priester in het bisdom Brugge, roept dit bijzondere herinneringen op. Enkele maanden later zou hij namelijk zelf naar El Salvador trekken. Eerst om te studeren, nadien om als priester in zending tussen en met de arme bevolking te wonen en te werken.
Ballegeer: ‘Romero was toen al drie jaar aartsbisschop van San Salvador. Hij benadrukte voortdurend, als profetische stem, de onderdrukking van de arme meerderheid in zijn land door een elitaire en superrijke minderheid. Die reageerde tegen elke vorm van protest met het bloedig geweld van de gevreesde militaire doodseskaders. Zelf werd Romero tijdens die jaren meerdere malen met de dood bedreigd, maar toch bleef hij onverminderd zeggen: Soy la voz de los sin voz, Ik ben de stem van de stemlozen.’
In Leuven hield Romero een toespraak met als titel De politieke dimensie van het geloof vanuit de keuze voor de armen.
Ballegeer: ‘Deze rede mag vergeleken worden met de toespraken van Martin Luther King, die andere grote profeet uit de 20ste eeuw, ook vermoord. Na een inleiding bespreekt Romero in het eerste hoofdstuk het optreden van de kerk in het aartsbisdom San Salvador. Hij verklaart dat de pastorale activiteit van zijn aartsbisdom een lijn heeft gevolgd die enkel maar uitgelegd en verstaan kan worden als een zich toekeren naar de wereld van de armen in hun concrete bestaan. Ik vertaalde en citeer letterlijk de eerste gedachte van dit hoofdstuk — Binnentreden in de wereld van de armen —, die ook in deze veertigdagentijd opnieuw kan inspireren.’
Binnentreden in de wereld van de armen
(Eerste deel uit de toespraak van Oscar Romero in 1980 in Leuven)
'Zoals elders in Latijns-Amerika zijn na jaren, eigenlijk na eeuwen, de woorden van Exodus tot ons doorgedrongen: Ik heb het klagen van mijn volk gehoord, en de verdrukking waaronder het lijdt heb Ik gezien’ (Ex. 3,9) Deze bijbelwoorden hebben ons nu doen zien wat er bij ons altijd al geweest is, maar wat verborgen bleef, zelfs voor de blik van de Kerk.
Zo hebben we geleerd wat het grote feit is van onze tijd. In Medellín (Colombia, 1968) en Puebla (México, 1979) hebben we (de Latijns-Amerikaanse bisschoppenconferenties, nvdr) daar een oordeel over uitgesproken: ‘Deze ellende, die algemeen is, is een onrechtvaardigheid die ten hemel schreit.’ (Medellín, Justicia, 1).
In Puebla hebben we verklaard: ‘De meest vernielende en vernederende plaag is de toestand van onmenselijke armoede waarin miljoenen Latijns-Amerikanen leven, en die zichtbaar is in hongersalarissen, werkloosheid, ondervoeding, hoge kindersterfte, woningnood, ziekte en onstabiele werkgelegenheid’ (Puebla, 29).
Die werkelijkheid zien, en erdoor geschokt worden, heeft ons niet van ons geloof afgebracht, maar ons naar de wereld van de armen toegekeerd. Daar was onze plaats.
Het was de eerste echte stap om helemaal in de wereld van de armen binnen te treden. In die wereld hebben we de gezichten gezien van de arme mensen (Puebla, 31-39).
Die werkelijkheid zien, en erdoor geschokt worden, heeft ons niet van ons geloof afgebracht, maar ons naar de wereld van de armen toegekeerd. Daar was onze plaats.
We hebben gezien dat de landelijke bevolking geen grond heeft en geen vast werk, dat er in hun hutten geen water is en geen licht, dat moeders er bevallen zonder hulp, en dat er voor de opgroeiende kinderen geen scholen zijn. We hebben de arbeiders gezien zonder recht op arbeid, die ontslagen worden als ze om aandacht vragen, en die de slachtoffers zijn van koude economische planning. We hebben de moeders en echtgenoten leren kennen van mensen die ‘verdwijnen’, en van politieke gevangenen. We hebben de krotbewoners ontmoet, die leven in een ellende welke alle verbeelding overtreft, in de onmiddellijke en vernederende nabijheid van luxewoningen.
In die wereld zonder menselijk gezicht, vandaag teken van de Lijdende Dienaar van Jahwe, is de Kerk van mijn aartsbisdom binnengetreden. Het moge niet triomfalistisch klinken, want er ontbreekt ons nog veel. Toch zeg ik het met vreugde, want we hebben de inspanning gedaan om daar niet aan voorbij te gaan. We zijn niet in een boog om de gekwetste heengegaan, maar zoals de barmhartige Samaritaan bekommeren wij ons om hem. De wereld van de armen binnengaan, betekent voor ons tegelijk incarnatie als bekering.
We slaagden er niet in de nodige veranderingen in de Kerk en in de pastoraal, in de opvoeding, in het religieus en priesterlijk leven en in de lekenbewegingen door te voeren, zolang we ons enkel binnen de Kerk bewogen. Nu we in de wereld van de armen zijn binnengetreden, slagen we daar wel in.’
Bron: Monseñor Romero herdenken in de veertigdagentijd, bisdom Brugge