Van de nood een deugd maken
Oude spreekwoorden zetten je vaak aan het denken. Soms zijn ze grappig. Bijna altijd zitten er woorden in die we niet meer courant gebruiken. Want taal veroudert net zo snel als wijzelf. En de inhoud is vaak nog meer uit de tijd dan de verpakking.
Zo hoorde ik onlangs nog eens iemand zeggen: ‘Ik zal dan maar van de nood een deugd maken.’ Het is geen vrolijke spreuk. Je hoort er iemand bij zuchten, bij zo’n uitspraak. Het is een beetje van ‘als het niet anders kan’.
Het onvermijdelijke kun je maar beter aanvaarden en er met wat moeite het beste van maken.
De spreuk komt van pas bij allerlei vervelende gebeurtenissen of samenlopen van omstandigheden. De trein waarop je gerekend had om op tijd te komen, is uitgevallen. Gelukkig heb je een boek bij. De persoon met wie je ’s avonds had afgesproken, kan onverwacht niet komen, zodat je opeens een luie, vrije avond hebt. Er is opeens geen tijd meer om nog naar de winkel te gaan en dus vind je een nieuw gerecht uit met wat er nog in je koelkast ligt: een rimpelige aubergine, wat olijven en zongedroogde tomaatjes en een blok feta die dringend op moet. Het smaakte lang niet slecht.
Ook in de kerk hebben we soms iets van die houding. We zijn nog met weinigen, het aantal gewijde voorgangers daalt zienderogen, zoveel kerken sluiten. Het vraagt heel wat moed en vindingrijkheid om van de nood een deugd te maken, maar het kan en het gebeurt overal.
En ook dan smaakt het soms best fris en nieuw.
Er zit iets melancholisch in om van de nood een deugd te maken. Alsof je maar al te goed weet dat het leven niet altijd zonneschijn is, maar dat je desondanks toch kunt genieten van elk streepje zon tussen de buien door.
Zorgen, pijn en verdriet, stress en gedoe, zijn voor veel mensen de basso continuo van het leven.
Toch zijn er dagelijks dingen om dankbaar voor te zijn. En als we van de nood een deugd maken, worden er dat nog elke dag meer.