Ooit zo populair als Compostela: waarom duizenden pelgrims naar dit Duits dorp trokken
Op een van zijn vele schetsbladen heeft Jeroen Bosch (1450-1516) een aantal armoedzaaiers getekend. Een van hen is een man die zich met hand- krukken probeert voort te bewegen. Met zijn reistas om zijn schouder sleept de arme man zijn lamme benen achter zich aan. Tegelijk herkennen we hem als een pelgrim, want op zijn jas heeft hij het pelgrimsteken van het bedevaartsoord Wilsnack vastgepind. Het is zeer onwaarschijnlijk dat de arme drommel de lange voettocht naar de Noord-Duitse bedevaartplaats heeft afgelegd en het pelgrimsinsigne van daar heeft meegebracht. Waarschijnlijk is hij een ‘valse’ pelgrim met een nep pelgrimsinsigne, die al bedelend van de ene naar de andere pelgrimsplaats trekt, waar hij op een gratis maaltijd en overnachting hoopt.
Wanneer Jeroen Bosch een pelgrim afbeeldt, zou je kunnen verwachten dat hij die figuur zou verbinden met een van de drie grote bedevaartplaatsen van zijn tijd, nl. Santiago de Compostela, Rome of Jeruzalem. Waarom tekent hij dan op de jas van de valse pelgrim drie hosties, het pelgrimsteken van Wilsnack?
Kuuroord
Bad Wilsnack, zoals de vroegere pelgrimsplaats sinds 1929 heet, is nu een kleine gemeente met amper 2.500 inwoners in de deelstaat Brandenburg. Dat kuuroord met zijn zoute thermale baden halverwege de spoorlijn Berlijn-Hamburg wordt gedomineerd door de laatgotische Wunderblutkirche, te midden van prachtig gerestaureerde vakwerkhuizen. Voor elke kuuroordbezoeker is het amper voor te stellen dat die plaats ooit the place to be was voor pelgrims uit alle windstreken.
De geschiedenis van Wilsnack als bedevaartplaats start in de zomer van 1383. Op 16 augustus van dat jaar worden de stad en de oude dorpskerk tijdens een lokale Brandenburgse oorlog platgebrand door ridder Heinrich von Bülow. De volgende dag vindt priester Johannes Kabuz in de ruïne van de afgebrande dorpskerk op het altaar drie onbeschadigde hosties terug. Naar hij beweert ‘liggende op het altaar, nauwelijks verschroeid, met een bloeddruppel in het midden van elke hostie’. Door de vondst van die hosties, die verwijzen naar het bloed uit de wonden van Christus, wordt Wilsnack binnen de kortste keren een bedevaartsoord waar wonderbaarlijke genezingen plaatsvinden. Paus Urbanus IV vaardigt zelfs een aflaatbrief uit voor de wederopbouw van de kerk.
Het nieuws van het bloedwonder verspreidt zich over heel Europa. Gelovigen uit vele landen, van de Britse eilanden tot de Baltische staten, Hongarije en Scandinavië, Bohemen, Polen, Nederland en Vlaanderen vinden hun weg naar deze plaats. Met tot 100.000 pelgrims per jaar ontwikkelt Wilsnack zich tot het derde grootste bedevaartsoord van Europa en wordt het beschouwd als het Santiago van Noord-Europa. De stad leeft en bloeit door de stromen pelgrims.
Met de vele giften van pelgrims wordt in 1384 een nieuwe kerk gebouwd, veel groter dan het oorspronkelijke gebouw. De kerk krijgt de naam Wonderbaarlijke Bloedkerk van St. Nikolai.
Met tot 100.000 pelgrims per jaar werd Wilsnack het derde grootste bedevaartsoord van Europa, 'het Santiago van Noord-Europa'.
Net zo snel als de hype is ontstaan, begint ook de kritiek. Het is geen toeval dat de eerste tegenspraak komt van de invloedrijke theoloog Jan Hus, die kritisch staat tegenover o.a. de handel in relikwieën en aflaten. In 1405 schrijft Hus een artikel tegen het zogenaamde bloedwonder. Later uit ook de synode van Maagdenburg in 1443 ernstige bedenkingen. Het belet niet dat pelgrims in groten getale blijven toestromen in Wilsnack. Pas honderd jaar later komt hier een eind aan door de Reformatie: in 1552 worden de wonderhosties door de protestantse dominee Joachim Ellefeld verbrand. Uiteindelijk maken de godsdienstoorlogen elke pelgrimage onveilig en komt er een definitief einde aan de geschiedenis van Wilsnack als bedevaartplaats.
Op bedevaart als straf
Veel pelgrims gingen uit devotie naar Wilsnack, maar voor anderen was de pelgrimstocht een straf. Omstreeks 1430 verscheen immers in de registers van schepenen in Vlaanderen en Nederland de naam van Wilsnack in verband met bedevaarten die als verzoening of als straf werden opgelegd. Deze praktijk bestond al veel langer; zo werden al vanaf 1250 geregeld boetende Vlamingen naar Santiago gestuurd.
Van een groot aantal strafbedevaarders zijn de namen en de motieven van het vonnis bekend. Zo veroordeelde in 1437 de raad van de jonge universiteit van Leuven magister Jan Kerreman tot een bedevaart naar Wilsnack, omdat hij de pedel (bode, ceremoniemeester) van de rechtsfaculteit had afgeranseld.
Drie jaar later veroordeelde de kruisbooggilde van Mechelen een van haar leden tot een bedevaart naar ‘Wiltznaecken’ omdat hij op een schietspel in Axel geld had ontvreemd.
Wegens laster tegen de overheid werd in 1453 in Ieper Lauwers Bouderave verplicht tot een pelgrimage naar Wilsnack ‘ende van daer te brynghen goede letteren van certificacien van zinen pelgrima ghedaen t’ hebbene’
In Gent werd in 1481 een van de drie medeplichtigen van een doodslag naar Wilsnack gestuurd, terwijl zijn twee kompanen voor hun — zwaardere — aandeel naar Rome en Compostela moesten.
Onder de ontelbare pelgrims die Wilsnack bezochten, is een van de opvallendste namen die van Margery Kempe. Ze was een Engelse mystica en
auteur van The Book of Margery Kempe, dat ze als analfabete tussen 1432 en 1436 aan twee klerken dicteerde. Het boek wordt beschouwd als de eerste autobiografie in de Engelse taal.
Kempe beschreef in het boek onder meer haar pelgrimstochten: van 1413 tot 1415 naar Rome en Jeruzalem, drie jaar later naar Santiago de Compostela. Ook Wilsnack mocht niet ontbreken in het lijstje van haar pelgrimsplaatsen — ze verbleef er in 1433.
Wilsnack nu
De naam en faam van de pelgrimsplaats Wilsnack is in Europa door de eeuwen heen zo goed als verdwenen. Toch leeft het roemrijke verleden in bescheiden vorm verder. Zo werd de 130 kilometer lange historische pelgrimsroute van Berlijn naar Wilsnack rond de eeuwwisseling nieuw leven ingeblazen en kan men vanuit de Marienkirche in Berlijn deze bewegwijzerde pelgrimsroute opnieuw volgen.
Wie in augustus in Wilsnack arriveert, kan het traditionele bedevaartsfestival bijwonen. Je kan op die dag ook het pelgrimsinsigne van Wilsnack kopen. Het is een loden replica van de drie hosties. Pelgrims droegen die insignes op hun hoed of jas, zoals op de tekening van Jeroen Bosch te zien is. Ze waren een uiterlijk teken van vergeving van zonden en een bewijs van een voltooide pelgrimstocht.
De wonderbaarlijke hosties zijn verbrand, maar het heiligdom waarin de hosties ooit bewaard werden, is vandaag de dag nog steeds te zien in de kerk van Wilsnack. Het schrijn is ingebouwd in een muurnis. De deuren van het schrijn zijn aan beide zijden beschilderd met o.a. twee engelen die de monstrans met het Heilig Bloed omhoog houden.
Met toestemming overgenomen uit ‘De Pelgrim’, driemaandelijks tijdschrift van het Compostelagenootschap.Meer op www.compostelagenootschap.be