De oude vragen komen terug
Van Nieuwigheden, zo luidt de letterlijke vertaling van Rerum Novarum, de titel en de aanhef van de encycliek uit 1891 die elk jaar door de christelijke arbeidersbeweging wordt herdacht op Hemelvaartsdag. In de dagen van paus Leo XIII beleefde de westerse wereld de woeling van een nieuwe tijd waarin inderdaad ‘nieuwigheden’ zich aandienden: de versnelde industrialisatie, de verstedelijking, de uitbuiting van een nieuwe arbeidersklasse, de beginnende ontvoogding van dezelven en de confrontatie tussen werkgevers en werknemers.
Een nieuwe, meer democratische ordening drong zich op, want de economie had de samenleving fundamenteel veranderd. Dat doet de economie altijd weer. De economie is niet alleen de motor van de samenleving, ze is ook haar vehikel naar nieuwe tijden: toen naar het industriële tijdperk, vandaag naar het digitale tijdvak.
Rerum Novarum werd uitgevaardigd op het feest van Ons Heer Hemelvaart. Op die dag horen we de engel aan de discipelen vragen waarom ze naar de hemel staren. Hij stuurt de leerlingen terug naar de aardse werkelijkheid, niet om de hemel te vergeten, maar om de aarde dichter bij de hemel te brengen. Verkondigen moeten ze, tot het uiteinde der aarde.
Een essentieel onderdeel van die verkondiging is Gods droom over de mens. In de structuren van een veranderend sociaal en economisch leven moet de mens kunnen mens blijven of mens worden.
Voor het rijke, vrije deel van de wereld luidt de vraag of de mens in die versplinterde, opgejaagde samenleving nog mens kan blijven.
Voor het arme, verdrukte deel van de wereld luidt de vraag wanneer de mens in die verpauperde, ellendige samenleving ooit mens mag worden. De economie houdt de enveloppe met het antwoord in de hand.
Werken aan menselijke en menswaardige arbeidsverhoudingen blijft ook 129 jaar na Rerum Novarum een opdracht. De moderne mens definieert zichzelf misschien niet langer als een homo faber, een werkende mens, maar veeleer als een homo ludens, een spelende mens. De vrije tijd lijkt voor het geluk soms belangrijker dan de verplichte tijd.
Toch blijft de werkplek, naast het gezin, de eerste plaats waar de mens zichzelf kan zijn.
En dat voelt de mens, vooral als hij in coronatijd tijdelijk werkloos wordt of niet naar zijn werk kan. De eerste beweegreden waarom een mens wil arbeiden, is het levensonderhoud. Op zich al edel genoeg. Toch wil de meerderheid, ook als men zonder arbeid aan zijn centen geraakt, liever de handen uit de mouwen steken.
Omdat er een tweede en een derde beweegreden onder werken steken: de zelfrealisatie en de bijdrage aan de samenleving. Die beweegredenen stoelen op een diepere stuwing: de scheppingsdrang van de mens. In de mens ligt de goddelijke opdracht om te beheersen en te bewaren.
Vandaag is het verlangen om te werken een vraag die niet uitsluitend wordt opgelost met arbeidsbemiddeling en sociale begeleiding. In deze tijd van flexibiliteit nam voor velen de werkdruk zo toe, dat wie de vrijdagavond thuiskwam, vaak meer uitgeput was dan zijn grootvader die tot de zaterdagavond achter de bankschroef stond. En nu we met velen gedwongen waren van thuis uit te werken, leek online in de keuken eerst een soort individuele vrijheid maar werd gaandeweg geen collega's kunnen ontmoeten een soort maatschappelijke eenzaamheid.
Geconfronteerd met de edelmoedigheid in zorg en de blijvende inzet van politie, brandweer en al die onderbetaalde bedienden in de grootwarenhuizen die op post bleven, stelt onze samenleving misschien ook de vraag: welke arbeid wordt gewaardeerd?
De waardering van werk kun je het best meten aan de barema’s die een samenleving ervoor uitrekent.
Hoe komt het dat beroepen die de mens nabij staan zoals verpleging en de jobs die instaan voor onze bevoorrading zo slecht worden betaald, terwijl beroepen met de cijfers en bovenal winsten in het oog, de hoogste salarissen opstrijken?
Dat zegt iets over onze samenleving. De oude vragen komen terug in nieuwe omstandigheden.