Over boselfjes, struikrovers en bekering
De veertigdagentijd wordt vanouds gezien als een tijd van bekering. Bekeer u en geloof in het evangelie, hoorden we op Aswoensdag. Dit is een tijd van meer toeleg op het gebed en grotere trouw aan de sacramenten waarin we zijn herboren, bidden we in een prefatie. Meer geloof, meer toeleg, grotere trouw. Ja ja, denk ik dan soms. Wat moeten we een boel. En wat is het braaf.
Met paus Franciscus heeft het woord bekering gelukkig een broodnodige update gekregen. Bekering gaat verder dan bravigheid; het gaat over vreugde en over barmhartigheid: pastorale bekering. Bekering gaat over moderne zaken als ecologie: ecologische bekering.
Bekering is bovendien met name belangrijk voor de ambtsdrager; voor hij het weet, lijdt hij aan starheid, zelfverheffing, geldzucht of andere enge klerikale ziekten. Zo gezegd is bekering relevant, concreet, scherp. Met dit soort bekering kan ik al meer.
In mijn geestelijke begeleidingsgesprekken met studenten en anderen kom ik nog een ander soort bekering tegen. Een onderscheidende, spirituele bekering. Of een beetje speelser gezegd, van boselfjes en de struikrovers. In onze innerlijke dialogen en beraadslagingen zijn die voortdurend aanwezig. Ze fluisteren ons redeneringen in of spiegelen ons vergezichten voor.
Het boselfje fluistert dat je het nooit zult kunnen.
Ineens zie je niet meer de weg vooruit, en ook niet achteruit; je komt tot stilstand. Soms neemt het elfje christelijke taal aan, van nederigheid bijvoorbeeld. En kijk, je plaatst je licht onder de korenmaat. Ook de struikrovers moet je niet onderschatten. Die kapen je goede intenties en oprechte bedoelingen. Ineens word je megalomaan en kijk je neer op anderen. Of word je hardvochtig in je idealen.
Die boselfjes en struikrovers zijn er altijd. Het is druk in de ziel. Dus hebben we voortdurend bekering nodig. Dat betekent: ons afwenden van wat afbreekt, naar beneden trekt, overdrijft, dramatiseert, verhardt. En ons toewenden naar het licht – een zacht licht, vriendelijk, vertrouwvol en kwetsbaar tegelijk.
Jezus had trouwens ook al last van die elfjes en rovers. 'Je kunt toch stenen in brood veranderen; nou, doen dan.'
Hij bekeerde zich. En hij moest het later opnieuw doen, bijvoorbeeld toen Petrus adviseerde niet naar Jeruzalem te gaan, want dat was een gevaarlijke plek. Hij had gelijk, en toch niet. Zo is het altijd met die elfjes en rovers. Als we de weg van de Heilige Geest willen gaan – de weg van Jezus en de weg met Jezus – dan moeten we opletten met wie we in gesprek zijn. Niet al onze gedachten zijn opbouwend, niet al onze inspiraties de moeite waard.