'Een priester te midden van strijders, is dat geen onzin?'
75 jaar geleden begon de bevrijding van Europa. De nog levende bevrijders van toen zijn meer dan 90. Dit jaar was de laatste keer dat een grote herdenking van D-Day kon plaatsgrijpen met hen.
Wie er al niet meer bij was, was de Franse priester René de Naurois. Deze unieke held van toen overleed in 2006. Hij werd net geen 100. Op de herdenking van 60 jaar D-Day in 2004 was hij wel en ook dat jaar publiceerde hij zijn memoires onder de titel Aumônier de la France Libre.
Een boek waarvoor ik toen speciaal naar Rijsel reed om het meteen te kunnen lezen. Fascinerend, zowel het boek als het leven van de priester-auteur. Daarom wil ik graag die unieke man aan u voorstellen. Ik laat hem aan het woord.
Wie was René De Naurois?
In de jaren 1930 bracht de jonge priester René De Naurois enige tijd door in Duitsland. Zijn conclusie over het nazisme was meteen duidelijk: Dit is barbarij! Hij aarzelde niet in zijn oordeel, wat velen - ook veel katholieken helaas - wel deden. Tijdens de oorlog ging De Naurois, met toestemming van zijn bisschop, in het verzet, bij Combat in Toulouse. Hij moest onderduiken, want werd gezocht door de militie van Vichy en de Gestapo.
Hij wist via Spanje en Gibraltar in Engeland te geraken, ontmoette er Charles de Gaulle en werd er bevriend met grote Franse denkers Emmanuel Mounier en Raymond Aron. Hij werd opperaalmoezenier van de Gaulles leger van La France Libre. Toch koos hij in 1944 ervoor om als gewone aalmoezenier samen met de 177 Franse commando’s in de ochtend van 6 juni 1944 in de oostelijke uithoek van Sword Beach, op het strand van Ouistreham, onder Duitse kogelregen, de Franse bodem te betreden.
Uit zijn memoires
Over die overtocht noteerde De Naurois:
6 juni 1944. De nacht is nog zwart. De hemel is bedekt, de zee grijs, een doorzichtig grijs dat oplost in de mist. De wind heft de golven op. Ze zwiepen ons in het gezicht. Het is frisjes. (…) Het is een grauwe dageraad. Immens ook, zoals de zee die bedekt is met boten, tot aan de horizont waar de hemel begint. En die hemel zelf is die immense, grauwe dageraad, bijna zonder belofte. (…) Mijn ogen zoeken langs de horizont naar de lijn van de kust, naar de sombere contouren waar ik zolang heb naar uitgekeken en waarvan ik me met angst afvraag hoe snel ze mijn hart zullen doen slaan. (…) 6 uur. De vliegtuigen houden niet op met boven onze hoofden te grommen, ze gaan en keren. Het is plotseling volle dag. En even plotseling verschijnt de kustlijn. Als een doorlopende lijn, de vage tekening van een landschap, zo’n 15 km voor mij. 'Zij' is het, mijn Frankrijk. Het lijkt of de duizenden schepen in parallelle lijnen sneller varen, recht op haar af.
Ik ben bang nu. In tegenstelling tot de soldaten die hun uitrusting en de infirmiers die hun materieel bij elkaar harken, heb ik niets te doen. Een priester te midden van strijders, is dat geen onzin?
In andere omstandigheden zou mijn plaats wellicht in een ambulance zijn, ergens achteraan, maar ik heb gekozen voor de eerste linie. En heb vertrouwen. Als soldaten hun aalmoezenier mogen, dan beschermen ze hem, omdat ze weten dat hij hun een aanwezigheid en een troost brengt die even belangrijk zijn als de zorgen van een geneesheer. Hoe dan ook, ik ben waarlijk bang. De gedachten klutsen in mijn hoofd. Ik bereid me voor om oog in oog te staan met een van de machtigste legers ter wereld, gewapend met een zakmes (met ronde punt dan nog). Mijn kracht ligt elders en mijn zending is van een andere orde.
Ik ga van ruim tot ruim, klauter over de houten schotten, om overal de absolutie te geven.
Ik voel mijn stem veranderen en vrees dat ik te emotioneel klink of net niet genoeg, dat ik een goedkope raadgever speel of een profeet van de dood.
Om boven het lawaai van machines en ontploffingen uit te komen, schreeuw ik de sacramentele woorden. Plotseling horen we over de boordradio een stem die we al 20 minuten verwachten – eigenlijk al 4 jaar: Bereid u voor om te ontschepen. Het Britse commando – elegantie van de geallieerden – laat twee Franse landingsvaartuigen enkele meters voorgaan, zodat onze commando's als eersten de vaderlandse grond kunnen betreden. (…) Ik glijd op mijn beurt naar beneden. De koude van het water raakt me nauwelijks. Ik raak moeilijk verder.
Heb ik nu al lood in de schoenen? Het is het water dat mij tot aan de borst komt, de branding is machtig. Maar daar is het zand: het zand, de Franse grond. Ik ben er.
Ik slaag erin om reeds op het strand de communie uit te delen, nog voor we ons blootstellen aan het vuur van Duitse scherpschutters, of terwijl 40 cm boven onze hoofden de kogels fluiten. Ik had de soldaten gezegd dat ze gelijk wanneer de communie van mij konden krijgen, op elk moment dat ze het zouden vragen. (…) Een jongen die ze La Boulange noemden, omdat hij Boulanger heette, en die een grote komiek was, neemt de hostie en zegt me: Ik ben christen, meneer de aalmoezenier.
Hij haalt vanonder zijn hemd een medaille van zijn eerste communie.
Een hoofdstuk eerder in zijn memoires noteerde René de Naurois:
Niet alle commando'’s waren gelovig, laat staan praktiserend. Maar ik overdrijf niet, als ik zeg dat op zo'n ogenblik iedereen een diepe spirituele ervaring beleeft die vreemd is aan hen die geen oorlog hebben gekend. Ze is zelfs onbegrijpelijk voor hem die de transformatie niet heeft ervaren die de bijna dagelijks omgang met de dood bij een mens teweegbrengt. En de dood was voor velen onder hen op het rendez-vous die ochtend van 6 juni 1944.