Wat vieren we (echt) met Allerheiligen en Allerzielen?
In de volksbeleving verbinden we Allerheiligen, dat we op 1 november vieren, met een bezoek aan de begraafplaats, maar eigenlijk hoort dat bij 2 november, Allerzielen. Wat hebben die twee feesten, Allerheiligen en Allerzielen, zoal te betekenen en is het een toeval dat ze meteen na elkaar vallen?
Allerheiligen is, zoals de naam doet vermoeden, allereerst het hoogfeest van alle heiligen, zowel de bekende als de onbekende. In 837 pikte paus Gregorius IV die datum vast, omdat volgens de regel van Benedictus dan de winter aanvangt, en riep de dag uit tot een algemene en officiële gedenkdag voor alle heiligen. Allerheiligen wordt in de kerk gevierd als een zondag, met eucharistie.
De liturgische kleur is wit, teken van zuiverheid, verrijzenis en feest.
Bidden voor alle overledenen doet de Kerk op 2 november, Allerzielen. De oorsprong van dat feest ligt bij abt Odilo van Cluny, die in 998 een gedenkdag instelde voor alle gestorven kloosterbroeders. In de elfde eeuw breidde paus Johannes XIX die dag uit als feestdag voor alle gelovige zielen. Op Allerzielen verandert de liturgische kleur naar paars (of grijs), kleur van inkeer en rouw. Doorgaans worden de namen van de overledenen van het afgelopen jaar genoemd en krijgen nabestaanden nadien het kruisje met de naam van de overledene mee naar huis, dat sinds de uitvaart een plek kreeg in de kerk.
Dat de twee feesten meteen na elkaar vallen, is symbolisch.
In zijn brieven noemt de apostel Paulus alle mensen die in Christus gelovigen ‘de heiligen’ en de Kerk spoort alle gelovigen aan tot een heilig leven. Natuurlijk, niet alle gelovigen sterven als een heuse heilige in strikte zin van het woord, maar we mogen niettemin erop vertrouwen dat God alle mensen die leefden vanuit zijn liefde verwelkomt in zijn huis ‘waar plaats is voor velen’, zoals Jezus zegt. Zo vormen onze overledenen samen met de heiligen een gemeenschap rond God.
Vensters op God
Nu, wat is dat dan, een heilige? Al bestaat er in de christelijke spiritualiteit zoiets als de ‘volmaaktheid’, toch hoeft een heilige geen feilloos mens te zijn geweest – heel wat grote heiligen, zoals Augustinus van Hippo of Ignatius van Loyola, waren in hun jongere jaren allerminst heilige boontjes. Wel zijn heiligen mensen die in hun leven als het ware vensters op God waren en zijn aanwezigheid uitstraalden. Dat zijn er dus een pak meer dan de heiligen op onze kalender.
Daarom eren we op Allerheiligen ook de talloze anonieme heiligen.
Al moedigt de Kerk de gelovigen aan om rechtstreeks tot God te bidden, toch gelooft ze dat ook het bidden tot heiligen zinvol is. Zoals we aan elkaar kunnen vragen om voor ons te bidden, net zo kunnen we dat vragen aan een heilige. Door hun nabijheid bij God kan je misschien ook via hen makkelijker de weg vinden.
Bovendien zijn heiligen een voorbeeld voor de gelovigen om het evangelie ernstig te nemen, allereerst in hun gewone, dagelijkse leven. Heiligen tonen ons als het ware dat het voor gewone, en dus zondige en beperkte mensen toch mogelijk is om Jezus radicaal na te volgen en zich toe te vertrouwen aan God. Heiligenlevens kunnen ons daarbij helpen, al moeten we erkennen dat ze soms wel een heel verheven beeld van de heilige in kwestie ophangen.
Misschien hebben wij het moeilijker om de kleine kantjes van onze heiligen te erkennen dan de heiligen zelf?
Ook over de doden niets dan goed, lijkt het vaak. Toch bidt de kerk voor de overledenen omdat die misschien niet klaar waren voor de ontmoeting met Gods rechtvaardigheid – wie is dat wel? Al kunnen we Gods grote barmhartigheid vermoeden, die confrontatie zal ook berouw en uitzuivering omvatten. Tegelijk is Allerzielen een uitnodiging tot blijvende verbondenheid met onze lieve doden, maar ook met mensen die rouwen.