Vrijmoedig spreken over geloof: de echte uitdaging van Pinksteren
Wij allen horen hen in onze eigen taal spreken over Gods grote daden, staat in het pinksterverhaal in de Bijbel. En dat was heel bijzonder, want de mensen in Jeruzalem waren afkomstig uit alle windstreken en spraken meer dan tien verschillende talen.
Het waren de leerlingen van Jezus die opeens aan iedereen die het horen wilde vertelden over hun geloof. Enthousiast en zonder aarzelen.
Zonder angst ook voor de gevolgen, want tenslotte was hun grote leider nog maar een paar weken voordien door de autoriteiten ter dood gebracht. En wellicht ook zonder veel kennis van theologisch jargon en de bijbehorende nuanceringen, want als visser had je wel iets anders aan je hoofd. Toch voelden heel wat mensen zich aangesproken daar in Jeruzalem, letterlijk en figuurlijk. De boodschap kwam over. Mensen stelden hun hart er voor open. Al waren er ook kritische geesten bij die grinnikten: ze zullen wel dronken zijn.
In onze tijd is Pinksteren veraf. Voor katholieken van nu is het heel wat moeilijker om over hun geloof te spreken.
Zelfs voor mij, al ben ik jarenlang lerares Godsdienst geweest. Buiten de klas, in gemengd gezelschap, is dat niet evident. Je kan spreken over het weer, de politiek of de economie, over de mode of over een nieuw recept, maar we hebben onszelf afgewend om geloof openlijk ter sprake te brengen. Ik heb mezelf met enige inspanning getraind om dan kan ik niet, dan ga ik naar de mis te antwoorden als iemand me vraagt voor een activiteit op zondagvoormiddag. Vroeger verzon ik liever een smoes. En dan gaat het nog niet eens om een inhoudelijk standpunt.
Je uiten als gelovige is decennialang niet cool geweest. Al die tijd bleven we als gelovigen liever onder de radar.
Niet dat we openlijk werden vervolgd door andersdenkenden. Maar als je er echt wilde bijhoren, kon je jezelf beter areligieus of desnoods agnost noemen. Alles was beter dan gelovig. Geloof was iets waar je niet te koop mee moest lopen, maar achteraf gezien is het de vraag waarom eigenlijk niet. We wilden krampachtig duidelijk maken dat je als gelovige ook normaal kon zijn: een mens met gezonde relaties en gewone bezigheden. Dat geloven niet hoefde te betekenen dat je weirdo opvattingen had over de schepping, de maagdelijke geboorte van Jezus of de concrete invulling van het hiernamaals.
Maar nu komen we erachter dat we het kind met het badwater hebben weggegooid. We zetten zo hard in op niet opvallen dat we verleerd zijn om ons geloof in het gesprek binnen te brengen.
We hielden ons geloof zo fanatiek binnenskamers en binnensmonds dat we geen jasje meer vinden om het aan te trekken als we er wel nog mee naar buiten willen komen. Als mensen ons op de man of vrouw af vragen Wie is Jezus voor jou? of Maakt je geloof echt verschil in je leven? staan we al te vaak met onze mond vol tanden. We komen niet verder dan een gegeneerde grijns en brengen het gesprek snel op iets luchtigers. We geven het talenwonder van Pinksteren geen kans. Want door te zwijgen kun je zelden iemand raken.
Gelovigen moeten opnieuw leren om op een niet-agressieve, niet-arrogante manier te spreken over hun geloof.
Gewoon tussendoor, zoals alle belangrijke dingen van het leven tussendoor aan bod komen. zonder missioneringsdrang, maar vanuit ons eigen zoek- en vindparcours. Wie is Jezus voor mij? Het beste beeld dat we ooit van God hebben gekregen, en tegelijk een mens op zijn best. Die twee dingen liggen heel dicht bij elkaar in ons geloof. Niemand heeft ooit zo duidelijk laten zien hoe goddelijk goed een mens kan zijn.
Daarvan ben ik heilig overtuigd: waar mensen op hun best zijn, is God heel dichtbij. Dat is de betekenis van geloof in mijn leven.
Er zijn veel minder jonge mensen die zichzelf gelovig noemen dan vroeger, maar ze hebben wel een behoorlijke voorsprong op de vorige generatie als het gaat om durven uitkomen voor je geloof. Ze vertellen er een persoonlijk verhaal over: hoe ze zich het geloof eigen maakten, wanneer het een rol speelt in hun leven. Ze aarzelen veel minder dan wij om het ter sprake te brengen. Wij van de oudere generatie zitten soms tenenkrullend bij hun getuigenis, om dan te merken dat niemand er aanstoot aan neemt. Integendeel, mensen zijn nieuwsgierig naar wat anderen beweegt.
Een eerlijk getuigenis spreekt altijd aan.
Niet dat iedereen dan meteen voor de bijl gaat, verre van. Maar het mag uitgesproken worden en er wordt naar geluisterd. Zijn we dan terug naar af? Moeten we opnieuw het geloof uitdragen aan de hand van slogans en catechismusantwoorden? Zeker niet. Alleen als mensen uit hun hart spreken, worden ze geloofd. Lege formules spreken niet aan en hebben dat ook nooit gedaan.
Ik heb alvast wat pinkstersprokkels voor je verzameld.
Een man op het journaal na afloop van een infovergadering over een asielcentrum in zijn gemeente: Als ik op de vlucht zou moeten met mijn gezin, zou ik ook blij zijn als mensen mij helpen.
Een vrouw in een rolstoel: Als ik het een dag niet zie zitten, bid ik God om kracht en dat helpt dikwijls.
Een jongen die gepest werd op school: Wat mijn klasgenoten gedaan hebben, was niet mooi. Maar ze hebben er spijt van en ze hebben ‘sorry’ gezegd. Daarom wil ik proberen hen opnieuw te vertrouwen.
Een man met kanker: Ik weet niet of ik deze ziekte overleef, maar ik heb al een goed leven gehad. Ik mag dankbaar zijn.
Een gelukkige vader van een zoontje van twee: Als ik ons zoontje bezig zie, dan weet ik soms zeker dat God bestaat en dat hij liefde en leven is.
Mensen die niets zien in geloof hoeven niet bang te zijn.
Zelfs als gelovigen meer openlijk gaan spreken, zal het geen overweldigend spreekkoor zijn. Eerder hier en daar een vrolijke stem tussen de rest van het vogelengezang. Een stem die er mag zijn, samen met de andere. Benieuwd of Pinksteren dit jaar een wonder wordt.