Waar het hart van vol is
Waar het hart van vol is, daar loopt de mond van over. Dat leert de volkswijsheid. Ietsje wetenschappelijker luidt die waarheid: in het taalgebruik tonen zich de overheersende waarden van een spreker. Jezus zegt het zo: Waar je schat is, daar zal ook je hart zijn. (Matteüs 6, 19)
Wat ons ter harte gaat, daar kunnen we niet over zwijgen. Dat gaat heel ver. Ook als je het hebt over onderwerpen die op het eerste gezicht niets te maken hebben met die schat die je koestert, ga je termen en woorden gebruiken die komen uit het domein waar je schat is.
Zelfs als wij het hebben over relaties, huwelijk en gezin, gebruiken we steeds meer economische termen, vertelde psychiater Paul Verhaeghe ooit op tv. We hebben het over een contract tussen partners die in die relatie dan ook heel veel moeten investeren om van elkaar te kunnen genieten en van het leven met z'n twee te kunnen profiteren.
Een relatie met als doel de maximalisatie van het geluk moet welhaast spaak lopen.
De kans is klein dat je die target haalt. Moet de relatie dan failliet worden verklaard? Ze heeft immers niet opgeleverd wat je ervan had verwacht. De bonus is uitgebleven. De investering heeft niet gerendeerd.
Economisch taalgebruik heeft religieuze connectie
De ironie van de geschiedenis wil dat die economische taal die nu ook voor relaties wordt gebruikt, put uit de religieuze taal. Bijna alle woorden van de economische jargon zijn vertalingen van religieuze begrippen.
Als je krediet krijgt van de bank, dan is dat omdat de bankier 'gelooft' dat je het hem ooit terug zult geven.
Krediet komt immers van credere, Latijn voor geloven. Vandaag betalen we ook vaker met een kredietkaart, een geloofsbewijs dus. De gewone bankkaart is een debetkaart, van het Latijnse woord voor schulden, debita, ons bekend van het Onzevader (debita nostra).
De jojo van de beurskoersen op de effectenmarkt hebben, zegt men, is grotendeels het gevolg van het dalen en stijgen van het consumenten- en ondernemersvertrouwen. Vertrouwen is een kernbegrip van het geloof.
Het probleem voor beleggers is de onzekerheid over de 'waarde' van de aandelen. Niet alleen de prijs van een aandeel, ook het gewicht van een munt wordt 'waarde' genoemd. De munteenheid is een 'waarde' op zich, ze wordt immers officieel valuta genoemd, van het Latijnse valere, van waarde zijn. Waarden zijn in wezen de diepe, religieuze of filosofische grondslagen waaruit we leven en waarmee we de medemens benaderen.
Er is dus iets merkwaardigs aan de hand. Over onze intermenselijke relaties spreken we nu ook al in economische termen (contract, profiteren, investeren, failliet). En die economische terminologie is op haar beurt schatplichtig aan de religieuze woordenschap (vertrouwen, waarden, schulden, geloof).
Verhaal van het Kapitaal
Hoe komt dat? Misschien wel omdat deze tijd zonder Grote Verhalen zich blijft vergapen aan het Verhaal van het Kapitaal dat nochtans veel zwarte bladzijden telt maar altijd weer zich weet te presenteren als de ultieme toekomstroman. Waar het hart van vol is, daar loopt de mond van over, leert de volkswijsheid.
Waar je schat is, daar zal ook je hart zijn, zei Jezus. Toen de economie een taal zocht, ging ze te rade bij de religie. Want deze was de zekerheid waar je kon op bouwen. Zij richtte de handel en wandel van ons leven. Van de weeromstuit werd de economie zelf een godsdienst als het ware.
De bankencrisis van 2008 en alle misère die er tot op vandaag uit voortvloeide maakten duidelijk dat de god van het geld een afgod is, een valse god die de mens in de steek laat.
Taal van economie in diskrediet
Misschien is de cirkel rond. Relaties falen omdat partners elkaar gebruiken voor hun eigen gelukswinst. De economie waaruit de relationele taal haar vocabulaire heeft gehaald, is in 'diskrediet' geraakt, ongeloofwaardig geworden. De taal van de economie toont tegelijk de bron van vertrouwen in haar taalregister. Nu moeten we leren terug te keren naar de bron.
Moeilijk is dat niet. De denkers van de sociale markteconomie, het Rijnlandmodel, wisten dat er heel veel dingen zijn die belangrijker zijn dan de economie (zoals Alexander Rüstow zei); dat de eigenlijke vragen die de mensen bewegen, voorbij vraag en aanbod liggen (zoals Wilhelm Röpke schreef).