Waarover men niet kan spreken, dat moet men aanroepen
Hetzelfde jaar waarin ik zakte voor mijn eindexamen Creatief schrijven I-IV leerde ik bidden, echt bidden. Ik was 34. Vier jaar eerder was ik aan de schrijfopleiding begonnen op zoek naar iets echters dan onlinemarketing.
Als eindexamen kregen we de opdracht om een publiceerbaar eindwerk te schrijven: een roman, een dichtbundel of een toneelstuk desnoods. Dat was voor mij een opgave, want schrijven ging me moeilijk af. Dat leerden we ook niet echt in de opleiding. De prof liet ons vooral veel lezen, van Kafka tot Hawking.
Misschien had ik ook wel te hoge verwachtingen. Ik wilde iets van het onzegbare zeggen.
Het zou een roman worden waarin onderzoekers aan het CERN, de deeltjesversneller op de grens van Zwitserland en Frankrijk, de innerlijkheid van de materie ontdekken. Het innerlijke en het uiterlijke zijn één werkelijkheid. Dàt, maar dan in een iets meer uitgesponnen verhaal, met personages en een plot en wat nog meer. O ja, publiceerbaar.
In de houdgreep van te hoge verwachtingen en te weinig ervaring, schoof ik het nederige beginnen voor me uit. Eerst door grootse, zinloze schema’s te maken en daarna met een bezoek aan het CERN. Achteraf gezien kan ik het niet eens onderzoek noemen. Het was uitstelgedrag.
Toen de deadline – doodslijn! – angstaanjagend dichtbij kwam, paste ik een klassieke schrijverstruc toe: de muze doelbewust onder druk zetten.
J.K. Rowling sloot zich voor haar laatste Harry Potter op in een suite van het Balmoral, een 5-sterrenhotel in het centrum van Edinburgh. Te duur om lang te procrastineren. Ik ging op schrijfweek in de Ardennen. Met tien echte en would-be schrijvers en twee surrogaatmoeders die zorgden voor eten en bevestiging.
Daar zat ik dan, in een gerenoveerde watermolen met muren van een meter dik, aan een vierkant tafeltje waarop net m’n laptop paste, voor een vierkant raam zonder uitzicht, geplakt tegen de altijd natte bergwand. Daar moest het gebeuren.
Er gebeurde niets. De muze liet zich door mij niet onder druk zetten. Ik was J.K. Rowling niet.
In mijn onmacht deed ik iets wat ik nog nooit had gedaan. Ik knielde en ik bad.
Ik riep vanuit m’n diepe onmacht het onzegbare aan waar ik zo naar verlangde. Ik zei niet geef me een eindwerk, maar wel het is Uw werk. Als Gij wilt dat er iets gezegd wordt, zorg er dan voor. Ik verlang alleen naar U.
Ik heb die week veel gewandeld en gelezen. Want dat had ik wel geleerd in de opleiding. Ik streepte bijna elke zin aan in het boekje Praktische mystiek voor nuchtere mensen. Ken je die ervaring van onnoemelijke vreugde als je iets van je eigen innerlijk herkent in wat je leest? Wanneer voor één moment binnen en buiten samenvallen.
Eerder citeerde ik een knappe filosoof die in z’n jonge jaren zei: ‘Waarover men niet kan spreken, daarover behoort men te zwijgen.’ Sinds dat moment in 2006 ben ik geneigd om te denken: Waarover men niet kan spreken... dat moet men aanroepen.
Ik schreef wel een eindwerk uiteindelijk. Een bundel onpubliceerbare prozagedichten waarmee ik zakte voor het eindexamen.
Tien jaar lang zou ik denken dat ik als schrijver gestorven was. Maar mijn sterven was winst. Want ik kon bidden.
Vond je dit interessant? Deel dit artikel via Facebook of via e-mail.