Van yoga tot eeuwige geloften: het roepingsverhaal van zr. Anna
Door Hans de Jong
De abdij van Onze Lieve Vrouw van Nazareth te Brecht ligt midden in het Kempische land waar bos, akkers en weiden elkaar afwisselen. Hier wonen bijna dertig zusters die leven volgens de regel van Benedictus. Het gaat om cisterziënzerinnen van de strenge observantie, in de volksmond bekend als trappistinnen. Op 24 juni 2016, het Hoogfeest van de geboorte van Johannes de Doper, legde zr. Anna de Poorter in deze abdij haar eeuwige professie af.
Aan deze professie ging een lange weg vooraf. Zr. Anna is afkomstig uit het bisdom Breda. Ze is in 1967 geboren op oude cisterciënzergrond in Lamswaarde (Zeeuws-Vlaanderen) als oudste van twee dochters in een katholiek gezin.
We leefden in een katholieke sfeer. Je stond er niet zo bij stil. Het was er gewoon.
Meestal bezochten we op zondag de Mis. We gingen naar een katholieke school, eerst de Sint Josephschool en daarna naar de Jansenius Scholengemeenschap te Hulst. Op de lagere school leerden we de bijbelverhalen kennen. Op het lyceum ontwikkelde zich mijn maatschappelijke interesse. Het was de tijd van de debatten rond de plaatsing van kruisraketten in Woensdrecht. Ik was een fel tegenstander. Ik ben zelfs tegen plaatsing gaan demonstreren met Pax Christi in Woensdrecht. Vanuit deze belangstelling koos ik voor een profiel met talen, geschiedenis en economie. Onze ouders stimuleerden hun dochters, om, als we de talenten hadden, naar de universiteit te gaan. Zelfs hadden ze deze kans niet gehad.
Na één jaar Japankunde gestudeerd te hebben, stapte ze over naar maatschappijgeschiedenis. Na haar afstuderen kon ze moeilijk een baan op haar niveau vinden. Anna pakte wel aan en begon als administratieve kracht. In de avonduren haalde ze haar lesbevoegdheid voor maatschappijleer en ging vervolgens in het onderwijs werken. Ze was aan verschillende scholen verbonden en kwam via allerlei wegen in het onderwijs aan volwassenen terecht.
In die drukke tijd raakte ik bijna overspannen. Om mijn hoofd leeg te maken, besloot ik met mijn handen te werken. Ik maakte voor mezelf zo een re-integratietraject en volgde een opleiding tot fietsenmaker.
Ik merkte dat deze handenarbeid me goed deed.
Tegelijkertijd groeide bij Anna het verlangen om naar Zeeland terug te keren. De omgeving van Rotterdam is sterk verstedelijkt. Ik miste de weidsheid van het land. Het probleem was werk te vinden. Uiteindelijk kon ik gaan werken als re-integratiecoach bij het UWV in Zeeuws-Vlaanderen.
De Kerk was in het drukke leven van Anna wat op de achtergrond geraakt. Ik kwam alleen in de kerk met feestdagen. Ik was dan bij mijn ouders in Lamswaarde en ging met hen mee. Onder de oppervlakte was er in Rotterdam altijd onrust. De vraag naar de zin van het leven was altijd aanwezig.
Ik ben een zinzoeker die geleidelijk de weg naar huis teruggevonden heeft, zoals de jongste zoon in de parabel in het Lucasevangelie. Het is wel via de omweg van het Oosten gegaan.
Op een gegeven moment ontdekte ik het hardlopen. Als ik iets doe, ga ik er helemaal voor. Dus ik besloot de marathon te gaan lopen. Nadat ik een marathon gelopen had, kreeg ik geweldige pijn. Ik was geblesseerd. In de genezingsperiode kreeg ik het aanbod yogalessen te volgen. Daar kwam de eerste barst in mijn bolwerk. De yoga-docent zei tegen mij: Yoga is niet-presteren. Dat was voor mij, die altijd doende was, een eyeopener. Ik ging me verdiepen in de filosofie achter yoga en volgde zelfs een opleiding tot yoga-docente. Naast mijn werk ging ik yogales geven, ook in Hulst.
In het kader van die opleiding las ik de Upanishaden, de heilige boeken van het hindoeïsme. Toen kwam God weer terug in mijn leven.
Ik voelde een zekere mate van herkenning, met name in het denken over God die alles overstijgt maar ook in alles aanwezig is. Geleidelijk aan keerde ik terug in de Kerk. Ik ging met mijn moeder naar de Mis in Lamswaarde. Ik was daar op een gewone zondag. Het was niet bijzonder druk.
Ineens werd ik getroffen door de trouw van die mensen die daar elke zondag zaten.
Mijn moeder zingt in het koor. Ze doet dit elke week. Ook al is het zaterdagavond laat geworden, ze gaat om 9.00 u. naar de kerk om met andere koorleden in te zingen. Dat doen al deze mensen voor elkaar. Deze toewijding en trouw straalde van die gemeenschap af. In mijn jeugd was dat ook al zo maar toen vond ik dit heel gewoon. Ik ervoer de kracht van de gemeenschap. In 2005 ben ik met dit koor naar Rome geweest. Ook op die reis merkte ik hoe belangrijk echte gemeenschap is.
Daar, op die reis, ben ik weer in de Bijbel gaan lezen, van kaft tot kaft. Het was een feest van herkenning.
Deze hernieuwde belangstelling voor het geloof wees nog niet op een kloosterroeping. Dat kwam later. In de geschiedenisles op de middelbare school was ik al geboeid door bedevaarten en abdijen. Het feit dat abdijen zelfvoorzienende gemeenschappen waren, riep iets bij me op. Maar ook in Zeeuws-Vlaanderen was het oosten niet ver weg en zo bracht Anna enkele dagen in afzondering door in het Nairopa-Instituut te Cadzand, een centrum van Tibetaanse monniken. Ik had belangstelling voor Tibetaanse yoga. Toen gebeurde het. Ik vond daar een boek met de titel 'het Dharma van Benedictus.' Dharma betekent wet. Volgens de boeddhistische filosofie heeft ieder mens een eigen dharma, een roeping. In dit boek keken boeddhistische monniken naar de regel van Benedictus. Ik werd ertoe aangezet de regel te lezen. De regel begint met de woorden: Neig het oor van uw hart. 'Boing' klonk het in mijn binnenste.
Ik wilde weten waar deze regel geleefd werd. Ik ging googelen, vond de trappistinnen in Brecht en parkeerde de site van de abdij in de favorieten.
In 2008 had ik het niet naar mijn zin op mijn werk. Ik had geen zin in een zonvakantie. Ik zag op de website van de abdij dat er meeleefdagen waren en besloot me in te schrijven. Ik ging er onbevangen naar toe. Toen ik binnenkwam rook ik de geur van ouderwetse vloerzeep. Het riep bij mij een gevoel van heimwee op. Het was onbekend en bekend tegelijk. Tijdens die dagen kwam ik in een heel ander ritme. Na mijn thuiskomst moest ik bijkomen. Ik had zoveel beleefd dat ik me niet meer kon concentreren op mijn werk.
Ik heb opnieuw contact gezocht met zuster Katharina, de novicemeesteres. Zij had tijdens de meeleefdagen haar roepingsverhaal verteld en gesproken over de Arkgemeenschap waar mensen met en zonder verstandelijke beperking samenleven.
Ik ben gaan logeren in De Ark. Tijdens dit verblijf ontdekte ik dat ik een hart van vlees had.
Na een jaar, in januari 2009, ben ik echt gaan meeleven. Ik voelde me er helemaal thuis. Mensen met een verstandelijke beperking zijn echt. Als ze boos zijn, zijn ze boos, als ze blij zijn, zijn ze echt blij. Ik merkte daar hoe gefragmenteerd ik steeds geleefd had. Werk en leven waren hier op één plaats. Het was een ervaring van stabiliteit. In mijn vrije tijd bleef ik naar Brecht gaan. Ik bleef dan één dag, vanaf de lauden tot en met de completen. In de zomer deed ik in Brecht mee met de meeleefsessies. Ik voelde me in een paradijs. Het was heerlijk weer. Om mijn roeping te onderzoeken besloot ik terug te komen in januari, in de winter wanneer het donker is en koud.
Uitgesmeerd over een langere periode volgde ik een dertigdaagse ignatiaanse retraite bij een Vlaamse jezuïet (Geestelijke Oefeningen in het dagelijks leven).
Ondertussen werd voor mij en mijn medebewoners in De Ark duidelijk dat ik naar het klooster wilde. Op mijn verjaardag in 2010 hadden ze een hele maaltijd in kloosterstijl georganiseerd, compleet met refterlezing. Na de viering van het 50-jarig huwelijksfeest van mijn ouders ben ik op 27 november 2010 ingetreden.
In Brecht komen veel lijnen samen. In mijn studie specialiseerde ik me in vrouwengeschiedenis.
Nu schrijf ik in het kader van mijn vorming een paper over de positie van cisterciënzerinnen in de dertiende eeuw. Ik werk met mijn handen. Samen met zuster Theresia ben ik gastenzuster. Ik krijg na mijn plechtige professie ook verantwoordelijkheden binnen de communiteit. We bezinnen ons op onze toekomst. We verouderen als groep maar willen ook aantrekkelijk blijven voor jonge vrouwen die tot ons leven geroepen zijn.
We leiden een rijk leven. Onze abdij is een rustpunt in de hectiek van het moderne leven.
Ons leven is gestructureerd en arm aan prikkels. Dat kan heel confronterend zijn. Als je dit kunt verdragen, bieden we iets dat in de wereld schaars is. We zijn door onze liturgie geworteld in de traditie. Tegelijkertijd zijn we verbonden met de gebeurtenissen in die wereld die we meenemen in het gebed.
Ik zelf ervaar in deze gemeenschap een stuk authenticiteit. Zusters zijn nuchtere vrouwen met een geaarde spiritualiteit, niet zwevend.
We zijn geen heiligen maar door ons gemeenschapsleven gaan we in tegen een individualistische levensstijl. Je ziet in de wereld dat mensen zich steeds meer terugtrekken op hun eigen eiland. Letterlijk zie je dit gebeuren in het Brexit-referendum. Als we vooruit willen in de wereld moeten we het samen doen.
We gaan samen op weg naar het eeuwig leven.
Benedictus wijdt in zijn regel een hoofdstuk aan de omgang met de morele en fysieke zwakheden van onze medezusters. Hij leert ons om te gaan met het anders zijn van de ander. Je moet daarmee overweg kunnen. Als de ander niet verandert, moet ik veranderen. Als ik me aan iemand erger, zegt dit iets over mij. In die zin is gemeenschapsleven gave en opgave.
Door Hans de Jong