Wie is zonder zonde?
Het is een mooi fragment van de blijde boodschap. Jezus wordt omringd door schriftgeleerden en farizeeën. De schriftgeleerden zijn de kenners van de wet, terwijl de farizeeën de wet in praktijk brengen. De aanleiding is een vrouw die beschuldigd wordt van wetsovertreding. Maar is zij werkelijk de inzet? Nee, de ware inzet is Jezus. Men wil hem beschuldigen, en de vrouw dient slechts als instrument. Het is een typische strikvraag, zoals: “Is het geoorloofd de keizer belasting te betalen?”. Voor welke keuze staat Jezus nu? De wet breken is ingaan tegen Gods wil. Of anders is het de populariteit bij het volk verspelen.
Jezus geeft een antwoord, maar het is niet het antwoord waarop ze rekenden. Zijn initiële reactie is stilzwijgen. De stilte die valt, creëert een gespannen atmosfeer. Dan verricht Jezus een handeling: een symbolisch gebaar, vergelijkbaar met wat de profeten deden. Inderdaad, soms spreekt een gebaar of onze houding boekdelen. Jezus “schrijft met zijn vinger in het zand”. Gedurende tweeduizend jaar hebben bijbelwetenschappers zich afgevraagd wat Jezus precies schreef. Het blijft een raadsel.
Laten we terugkeren naar wat we wel weten. In de eerste plaats: “Jezus boog zich voorover”. In Jezus daalt God neer tot het stof dat wij zijn: “Gedenk, o mens…” is een tekst van Aswoensdag. Jezus buigt zich over de mens die door de zonde stofferig is geworden, niet om te veroordelen, maar om te omarmen en te redden. Het is een belangrijk gebaar, want Jezus herhaalt het tot tweemaal toe. En tweemaal wordt ook vermeld dat Jezus zich oprichtte, een opstandingsgebaar verbonden aan vergeving.
Het tweede gebaar is – zoals reeds gezegd – dat Jezus op de grond schrijft. Vervult Jezus hier niet de profetie van Jeremia: “Ik zal mijn wet in hun hart schrijven” (Jer 31, 33-34): de nieuwe wet van mededogen. Jezus schreef “met zijn vinger op de grond”. Waarom dit detail? De Geest is de vinger van God. “Als ik door de vinger van God de duivels uitdrijf, dan is inderdaad het Rijk Gods tot u gekomen” (Lc 11, 20 // Mt 12, 28). Dit alles wordt voor ieder van ons werkelijkheid na Jezus’ verrijzenis. Het wordt waar voor elk van ons in het doopsel.
Dat gebaar brengt de farizeeën en schriftgeleerden op een andere positie. Het zet ook een innerlijke beweging in gang. Eerst ontgaat de betekenis van het gebaar hen. Maar dan kiest Jezus zelf voor de confrontatie: “Wie van u zonder zonde is, werpe als eerste een steen”. Het effect is onmiddellijk: “ze dropen af, de oudsten voorop”. In de antieke wereld golden de oudsten als de meest wijze. Hoe wijs handelen wij wanneer we met de fouten van anderen worden geconfronteerd? Jezus leert ons dat de zonde van de ander een spiegel zou moeten zijn voor onze eigen tekortkomingen. Dit is de basis voor het ontwikkelen van barmhartigheid en mededogen. Het leidt ertoe dat we naast de ander gaan staan, niet om elkaars zwakheden te vergroten, maar om elkaar te sterken en te helpen groeien.
En dan staat er dat alleen Jezus en de vrouw overbleven, daar in het midden. Een ontroerend beeld: Hij, de belichaming van mededogen, en zij, die zozeer naar mededogen verlangt. God, die pure liefde is, en de mens, die liefde nodig heeft om te bestaan. Maar dit beeld werpt voor mij ook een schaduw van eenzaamheid. De plek is nu leeg, er is ruimte ontstaan, meer dan genoeg.
Zou die plek niet voor ons bedoeld zijn, broeders en zusters? Zouden wij niet diegenen kunnen zijn die daar staan? Erkennen wij onze eigen nood aan mededogen, zowel van God als van elkaar?
Jezus spreekt de vrouw aan, eenvoudigweg met “vrouw”. In het Johannesevangelie horen we Jezus Maria tweemaal zo noemen: bij de bruiloft in Kana en aan de voet van het kruis. Nu, zo dicht bij de Goede Week, is het misschien wel essentieel om stil te staan bij die tweede keer. Maria, die daar staat onder het kruis en Johannes als haar “zoon” ontvangt. Is dat niet de kiem van de nieuwe familie waar wij door het doopsel deel van uitmaken? “Wie is mijn moeder en wie zijn mijn broeders?” vraagt Jezus elders, en wij weten het antwoord. Zou deze vrouw, die in zonde is betrapt, geen nieuwe weg kunnen inslaan? Het lijkt erop dat God zich niet laat afschrikken om zelfs aan hen die openlijk gezondigd hebben, een nieuwe kans te geven. Als God iemand zijn vertrouwen schenkt – ongeacht wie dat is – dan wordt die persoon in zijn volle waardigheid hersteld, want wat is er kostbaarder dan Gods vertrouwen? Overstijgt dat niet elk menselijk oordeel, dat zo vaak subjectief en onvolmaakt is? “Vrouw, waar zijn ze? Heeft niemand u veroordeeld? … Ook Ik veroordeel u niet; ga heen en zondig voortaan niet meer.” Jezus spreekt geen veroordeling uit over de vrouw.
Dat is de kern van de redding die Jezus brengt. Zo komen lijden en medelijden op een wonderlijke wijze samen: de medelijdende Jezus wordt de lijdende Jezus. Is dat niet het hart van het mysterie dat we in de komende weken zullen vieren?