Bijbel van A tot Z ~ H van haten
Als christenen van deze tijd nemen we het woord ‘haten’ niet graag in de mond. Het klinkt hard en dat is het ook. Haatgevoelens zullen we proberen weg te duwen of te ontkennen. We mogen toch niet haten?!
In de Bijbel komt het woord haten regelmatig voor. De Bijbelse mens staat veel dichter bij de uitersten van zijn gevoelswereld: hij kent momenten van grote vreugde en uitzinnig geluk, maar heeft ook weet van wat er leeft in zijn nieren en in de diepere regionen van zichzelf. Alle ervaringen mogen in de Bijbel aan bod komen: het geluk en het verdriet, de lofzang en de klaagzang, het goed gevoel en de depressie, de liefde voor de naaste en de ontembare naijver.
We hoeven voor God niet verborgen te houden wat er leeft in ons hart.
In Psalm 139 is dit inzicht een thema geworden: God kent ons beter dan dat wij onszelf kennen. Hij kent ons hart, niets is voor hem verborgen, want wij zijn door hem geschapen: Met al mijn wegen bent u vertrouwd! (139, 3) Deze werkelijkheid wordt doorgetrokken tot in de onbewuste lagen van ons zijn:
- U was het die mijn nieren vormde,
die mij weefde in de buik van mijn moeder.
Ik loof u voor het ontzaglijke wonder van mijn bestaan,
wonderbaarlijk is wat u gemaakt hebt.
Ik weet het, tot in het diepst van mijn ziel. (verzen 13-14)
Er is hier sprake van een wel heel intieme relatie tussen Schepper en schepsel! De grondtoon is er dan ook een van vertrouwen: ik mag geheel en al op God vertrouwen, Hij draagt mijn bestaan, wat er ook gebeurt.
Omdat hij zeker is dat God hem draagt, durft de psalmist naar zichzelf kijken en naar de donkere kanten van zijn bestaan.
Er zijn mensen die van God niet willen weten, die ‘God noch gebod’ kennen en uit zijn op bloedvergieten (vers 19). De psalmist gaat zover om God te vragen om hen ‘om te brengen’ – iets dat hij dus niet zelf in eigen handen zal nemen. Dan volgen de verzen die door veel mensen weggelaten worden:
- Zou ik niet haten wie u haten, HEER,
niet verachten wie tegen u opstaan?
Ik haat hen, zo fel als ik haten kan,
ze zijn mijn vijand geworden. (21-22)
Inderdaad, dit klinkt heel hard! De psalmist wordt in zichzelf deze gevoelens van haat gewaar en geeft er ook uiting aan. De ander, die bloed aan zijn handen heeft, wordt formeel tot ‘vijand’ gemaakt. Er is op het eerste gezicht geen perspectief meer op eventuele toenadering.
Maar dan volgt een strofe die een nieuw licht werpt op deze gevoelens van haat:
- Doorgrond mij, God, en ken mijn hart,
peil mij, weet wat mij kwelt,
zie of ik geen verkeerde weg ga,
en leid mij over de weg die eeuwig is. (23-24)
Op het einde van de psalm vraagt degene die hier in gebed is, dat God zijn hart zou peilen. Want uit dat hart wellen gevoelens van haat op. Maar zijn ze terecht? Zijn ze zuiver? Hoeveel psychologie is er nodig om het eigen aandeel in de compleet verstoorde relatie voor het voetlicht te brengen?
De psalmist realiseert zich dat de diepste kennis van de eigen gevoelens om verheldering van Godswege vraagt: ‘U weet wat mij kwelt, zie of ik geen verkeerde weg ga!’
Door het uitspreken van het vertrouwen én van de negatieve gevoelens in zijn hart, komt de psalmist tot onderscheiding.
Voor het aanschijn van God moet blijken of deze negatieve gevoelens kunnen standhouden, dan wel omgebogen kunnen worden naar een constructieve opstelling. Misschien is ‘de vijand’ niet helemaal verloren, misschien kan er toch een wending gegeven worden aan de dynamiek van het kwaad.
Doe jezelf niet beter voor dan je bent
Het is essentieel dat Psalm 139 in zijn geheel wordt gelezen, en dat er geen censuur wordt toegepast door de verzen 19 tot en met 22 eruit te knippen. Want in dat geval doen we onszelf beter voor dan we zijn, en dáár wordt niemand beter van!
Welk woord of begrip uit de Bijbel wil jij laten uitleggen door Jean Bastiaens? Stuur een mail naar de redactie.