Bijbel van A tot Z ~ K van kerk
Het Griekse woord voor ‘kerk’ is ekklèsia, in het Latijn: ecclesia. Het heeft iets te maken met het Griekse werkwoord ekkaleô, dat ‘oproepen’ of ‘tevoorschijn roepen’ betekent. Het gaat in deze term dus om een gemeenschap die door God ‘tevoorschijn is geroepen’.
Dat wil zeggen dat deze gemeenschap niet uit zichzelf is ontstaan: zij is een geroepen gemeenschap! Zoals de profeet Hosea het treffend uitdrukt: Uit Egypte heb ik mijn zoon geroepen! (Hosea 11,1). Dáár ligt de geboorte van een volk: het ongeregelde zootje van slaven, uitgebuit door de machthebbers van Egypte, wordt geroepen om een nieuw volk te worden, een ‘volk van God’. In de oude Griekse vertaling van de Hebreeuwse Bijbel wordt het Hebreeuwse woord voor ‘volksverzameling’ (qahal) al vertaald met ekklèsia (‘kerk’).
De ‘kerk’ – zowel de joodse gemeenschap als de latere joods-christelijke gemeenschap – is dus een gemeenschap van geroepenen.
Want God heeft als eerste gesproken. Hij heeft ons door zijn schepping (God sprak – Genesis 1) en door zijn woorden (Gen 12,1: Ga op weg naar een land dat Ik je zal wijzen!) uit de slaap van het vanzelfsprekende gehaald. Wij zijn niet wie we zijn. We worden pas wie we zijn als we gehoor geven aan de roep van onze Schepper.
Van intieme huiskerk tot bovenlokale kerk
Bij ‘kerk’ gaat het dus altijd om een volk, een gemeenschap. In het Nieuwe Testament zien we een dubbel gebruik van de term: het gaat enerzijds om de ‘lokale kerk’, en anderzijds om de ‘universele kerk’. Dat onderscheid is belangrijk, en daarom moeten we er iets meer over zeggen.
De eerste joods-christelijke gemeenschappen – die dus bestonden uit joden en niet-joden – kwamen bij elkaar aan huis samen. Op sabbat en op feestdagen gingen ze naar de synagoge – of indien mogelijk naar de tempel in Jeruzalem –, maar op de eerste dag van de week kwamen men samen bij iemand wiens huis groot genoeg was. Daar werd ‘het brood gebroken’. In het boek Handelingen staat dat als volgt beschreven:
Elke dag kwamen ze trouw en eensgezind samen in de tempel, braken het brood bij elkaar thuis en gebruikten hun maaltijden in een geest van eenvoud en vol vreugde. (2,46)
Dat waren de dus de zogenaamde ‘huiskerken’, die evenwel niet in oppositie stonden met de synagoge of de tempel.
In een Grieks-Hellenistische stad als Korinte hadden de niet-Joden de overhand in de gemeenschap. Daar kregen de huiskerken dus meer belang. Wanneer Paulus een brief schrijft aan de gelovigen in Korinte, brengt hij ook de groeten over van andere geloofsgemeenschappen. Hij schrijft:
De gemeenten van Asia groeten u. Ook Aquila en Prisca en de gemeente (ekklèsia) die bij hen in huis samenkomt laten u, met wie zij één zijn in de Heer, hartelijk groeten. (1 Kor 16,19)
Het brood breken en samen eten heeft met een zekere intimiteit van doen en vraagt om kleinschaligheid. De huiskerken zijn kleine gemeenschappen waar het geloof gedeeld wordt en de solidariteit gepraktiseerd wordt. Maar natuurlijk hebben die huiskerken ook onderling een band, en ook die band is belangrijk. In diezelfde brief aan de Korintiërs gebruikt Paulus het woord ‘kerk’ ook in een meer algemene zin: Wilt u werkelijk uw alledaagse geschillen aanhangig maken bij mensen die bij de gemeente (ekklèsia) geen aanzien genieten? (1 Kor 6,4)
Naast de lokale kerkgemeenschappen bestaat er dus ook een ‘bovenlokale kerkgemeenschap’, die ook ekklèsia wordt genoemd.
In het Matteüsevangelie krijgt die gemeenschap een extra dimensie door in plaats van lokaal leiderschap ook over een bovenlokaal leiderschap te spreken, ja, een leiderschap dat zich zelfs over kerken in heel verschillende steden en landen uitstrekt:
En ik (Jezus) zeg je: jij bent Petrus (Petros), de rots (petra) waarop ik mijn kerk (ekklèsia) zal bouwen, en de poorten van het dodenrijk zullen haar niet kunnen overweldigen. Ik zal je de sleutels van het koninkrijk van de hemel geven, en al wat je op aarde bindend verklaart zal ook in de hemel bindend zijn, en al wat je op aarde ontbindt zal ook in de hemel ontbonden zijn. (Mt 16,18-19)
Gemeenschap en instituut hebben elkaar nodig
De ‘kerk’ van Jezus is dus tegelijkertijd lokaal en bovenlokaal, ze is zowel plaatselijk als universeel. Men mag de twee niveaus nooit tegen elkaar uitspelen. Ze behoren samen te gaan, met respect voor ieders eigen taak en doelstelling.
De lokale kerkgemeenschap heeft ook een eigen leiderschap. Bij Paulus en bij Lucas (in het boek Handelingen) zijn dat meestal ‘oudsten’ (Grieks: presbuteroi), zoals ook de bestuurders van de plaatselijke synagoge ‘oudsten’ werden genoemd (Hand 14,23! – vgl. Ex 3,16; 24,1).
Tot slot
Wanneer men het woord ‘Kerk’ gebruikt om er alleen de institutionele kant van te benoemen, is dat altijd eenzijdig en hoogst onvolledig. De basisnotie is steeds die van een ‘gemeenschap’. Het leiderschap en de institutionele uitbouw is er een afgeleide van.
Welk woord of begrip uit de Bijbel wil jij laten uitleggen door Jean Bastiaens? Schrijf een reactie hieronder of stuur een mail naar de redactie.