Bijbel van A tot Z ~ P van paradijs
Ooit in Pairi Daiza geweest? Het paradijs ligt dus in Brugelette?!
Paira Daiza is inderdaad Oudperzisch voor ‘paradijs’ (in het Hebreeuws: pardes). Het betekent oorspronkelijk ‘omheinde tuin’. Perzië was bekend om zijn weelderige tuinen, meestal aangelegd met ingenieuze irrigatiesystemen zodat elke uithoek van de tuin water in overvloed had. De meest uiteenlopende planten en bomen maakten er een vorstelijke plek van. Geen wonder dan een tuin vaak het uithangbord was van koningen, die pronkten bij al die weelde en vruchtbaarheid.
Het volk van Israël is nooit immuun geweest voor invloeden van buitenaf, integendeel.
Veel religieuze voorstellingen uit de Bijbel hebben hun parallellen in de oudoosterse literatuur. Zo zullen ook het Bijbels scheppingsgedicht (Genesis 1) en -verhaal (Genesis 2-3) dialogeren met religieuze voorstellingen ontleend aan de omringende volken. Hetzelfde geldt voor het concept van ‘de tuin in Eden’.
In de Hebreeuwse tekst van Genesis is er steeds sprake van een tuin. Parallel met oude Perzische bronnen gaat het ook hier om een omheinde (en later goed bewaakte) tuin, bevloeid door vier rivieren, met weelderige plantengroei en allerlei bomen die er aanlokkelijk uitzagen (Gen 2,9). Precies in zo’n tuin plaatst de joods-christelijke traditie de mens, om hem te bewerken en erover te waken (vers 15). God zelf is in deze tuin aanwezig, want het verhaal laat verstaan dat God in de koelte van de avondwind door de tuin wandelt (Gen 3,8). Wat een mooi beeld!
In Genesis 13,10 wordt deze tuin nogmaals vernoemd omwille van de pracht ervan:
- Lot liet zijn blik rondgaan en zag hoe rijk aan water de hele Jordaanvallei was; voordat Sodom en Gomorra door de HEER werden verwoest, was de vallei tot aan Soar toe even waterrijk als de tuin van de HEER en als Egypte.
In Ezechiël 31,1-18 is er eveneens sprake van de tuin van God (in Eden!). In een profetie horen we hoe God de farao en het volk van Egypte vergelijkt met een machtige ceder:
- Zelfs in de tuin van God was er geen ceder als hij,
geen cipres met zulke takken,
geen plataan met zulke twijgen,
in de tuin van God was er geen boom zo mooi als hij.
Ik had hem zo mooi gemaakt met zijn brede takken,
en alle bomen van Eden benijdden hem,
alle bomen in de tuin van God. (verzen 8-9)
Als de verliefde jongeman uit het Hooglied zijn geliefde bezingt, gebruikt hij beelden die weer sterk aanleunen tegen de oud-oosterse ‘tuinliteratuur’:
Zusje, bruid,
een besloten hof ben jij,
een gesloten tuin,
een verzegelde bron.
Aan jou ontspruit een boomgaard vol granaatappels,
met een overvloed aan vruchten,
hennabloemen, nardusplanten,
nardus en saffraan, kalmoes en kaneel,
wierookbomen, allerlei soorten,
mirre, aloë,
balsems, allerfijnst.
Je bent een bron omringd door tuinen,
een put met helder water,
een bergbeek van de Libanon. (Hooglied 4,12-15)
De oude Griekse vertaling van de Hebreeuwse Bijbel noemt die tuin in Eden paradijs (Grieks: paradeisos), een leenwoord dus uit het Perzisch. En zo is dit Grieks woord ook terecht gekomen in het Nieuwe Testament. Het meest bekend is waarschijnlijk Jezus’ woord aan het kruis tegen een van de misdadigers naast hem. In een reactie op de andere gekruisigde misdadiger, had hij het opgenomen voor Jezus:
‘Wij hebben onze straf verdiend en worden beloond naar onze daden. Maar die man heeft niets onwettigs gedaan.’ En hij zei: ‘Jezus, denk aan mij wanneer u in uw koninkrijk komt.’ Jezus antwoordde: ‘Ik verzeker je: nog vandaag zul je met mij in het paradijs zijn.’ (Lucas 23, 41-42)
Maar hier treedt wel een lichte verschuiving op!
Nu is het paradijs niet langer de aardse tuin (‘tuin van God’), maar de tuin waar Jezus zal zijn na zijn doorgang door de dood tot bij de Vader.
De ‘tuin van God’ heeft nu een sterker hemels en toekomstig karakter. Dit sluit aan bij de mooie tekst uit het boek Openbaring, het laatste boek in onze Bijbel, waar een link wordt gelegd met de eerste bladzijden van de Bijbel:
Hij liet me een rivier zien met water dat leven geeft. De rivier was helder als kristal en ontsprong aan de troon van God en van het lam. In het midden van het plein van de stad en aan weerskanten van de rivier stond een levensboom, die twaalf vruchten gaf, elke maand zijn eigen vrucht. de bladeren van de boom brachten de volken genezing. (Op 22,1-2)
De omheinde tuin is een ommuurde stad geworden!
Welk woord of begrip uit de Bijbel wil jij laten uitleggen door Jean Bastiaens? Stuur een mail naar de redactie.