Geen doorbraak bij congres over oorlogspaus Pius XII
Vooraanstaande historici uit Europa, Noord-Amerika en Israël hebben afgelopen week tijdens een congres in Rome een balans opgemaakt van de nieuwe aanwinsten uit het geheime archief van het Vaticaan. Maar dat heeft er niet voor gezorgd dat er een definitief licht is geworpen op Pius XII's ‘zwijgen‘ over de Holocaust. Tijdens het congres werd gezegd dat de oorlogsarchieven pas drie jaar geleden op initiatief van paus Franciscus werden opengesteld. ‘Dat is een vrij korte periode gezien de hoeveelheid documenten die moeten worden onderzocht. Er mag niet worden vergeten dat historisch onderzoek vrijwel nooit tot oogverblindende ontdekkingen leidt.’
Tijdens drie intense dagen, verdeeld over vijf sessies met ruim twintig interventies, werd geprobeerd om een breder beeld te schetsen over de rol van de Vaticaanse diplomatie, andere overheden, evenals de inzet en de activiteiten van de nuntius en individuele gemeenschappen.
Volgens de experts is minimaal vijf jaar onderzoek nodig om tot betrouwbare resultaten te komen
Massimo Gargiulo, directeur van het Kardinaal Bea Centrum voor Joodse studies, vertelde dat het gedrag van de paus in een breder perspectief moet gesitueerd worden. Giovanni Coco van de Apostolische Archieven van het Vaticaan bemerkte dat er in werkelijkheid overigens geen echte stilte was over de Holocaust: ‘Zo voegde paus Pacelli in de kerstradioboodschap van 1942 op eigen initiatief de zin toe over honderdduizenden mensen die om redenen van nationaliteit of afstamming voorbestemd zijn om te sterven of tot een geleidelijke verslechtering veroordeeld zijn.’ Ook in de toespraak tot het Heilig College van 2 juni 1943 voegde hij een passage toe over de Joden. ‘Maar die uitspraken gingen in stilte voorbij, ook al omdat de Italiaanse pers die uit eerbied voor het fascistische regime volledig negeerde.’
Staatsecretaris Pietro Parolin vertelde dat sommige documenten uit het oorlogsarchief helpen begrijpen hoe historische documenten in de naoorlogse periode werden gemanipuleerd. Dat zorgde in Italië bijvoorbeeld ervoor dat de rol van katholieken in verzetsbewegingen, die onder meer ook betrokken waren bij de redding van joden, weinig of helemaal niet werden genoemd. Hij verwacht dat het onderzoek van historici en archivarissen nog andere ‘verrassingen’ kan opleveren. Zoals onlangs bijvoorbeeld gebeurde met de publicatie van de lijst van 3.200 Romeinse joden die tussen 1943 en 1944 in kerkelijke structuren in Rome zijn gered, en de brief van 14 december 1942 van de Duitse jezuïet Lothar König aan de privésecretaris van de paus, Robert Leiber, waarin wordt gesproken over het SS-crematorium in het concentratiekamp Bełzec. Maar ook hier is er bij de interpretatie nood aan contextualisering, perspectief en tijdbesef omdat het twee ogenschijnlijk tegenstrijdige documenten betreft: ‘Een paus die helpt in het eerste geval en een geïnformeerde paus die zwijgt, of in ieder geval niet expliciet aan de kaak stelt, in het tweede.’
Kerkelijke instellingen uit Rome, die in 1943 op grote schaal joden verborgen hielden, deden dit met de actieve deelname en onder leiding van paus Pius XII.
Desondanks blijft de pijnlijke pagina bestaan van de deportaties naar het getto van Rome op 16 oktober 1943: ‘Lange tijd’, zo merkte Giovanni Coco op, ‘werd naar documenten gezocht om de betekenis van dit stilzwijgen te verklaren.’
Vele gegevens lijken te bevestigen dat de actielijn van de Heilige Stoel in die periode eruit bestond: ‘Handel in het geheim om vervolgde Joden te helpen, in plaats van publieke standpunten in te nemen met contraproductieve resultaten.’
Bron: Avvenire/KNA