Paus vermeldt Vlaamse franciscaan. Wie was Willem van Rubroeck?
Paus Franciscus maakte zondag een opvallende verwijzing naar de Vlaamse franciscaan Willem (Guillaume) van Rubroeck, die omstreeks 1215-1230 werd geboren in Rubroek (Rubrouck), vandaag gelegen in Frans-Vlaanderen.
Over de Vlaamse missionaris is in feite niet zoveel bekend. Dankzij een reisverslag weten wij wel zeker dat hij van 1253 tot 1255 naar het Mongoolse rijk is gereisd. Willem van Rubroeck was op Cyprus actief, toen de Franse koning Lodewijk IX daar in 1248 op bezoek was. In december van dat jaar arriveerden er twee afgezanten van Eljigidei, de Mongoolse bevelhebber in Perzië.
Belangrijk om weten is dat de Vlaamse franciscaan zeker niet als eerste missionaris of gezant naar het Mongoolse Rijk is afgereisd. De Italiaanse diplomaat Johannes van Pian del Carpine (1245-1247) en de Franse dominicaan André de Longjumeau (1249 -1251) gingen hem in alle geval vooraf, respectievelijk in opdracht van paus Innocentius IV en Lodewijk IX. Maar die twee eerdere reizen hadden een uitgesproken diplomatiek karakter.
Willem van Rubroeck beschouwde zichzelf in eerste instantie als een échte missionaris, ook al was de reis allicht grotendeels door de Franse koning gefinancierd.
De franciscaan reisde naar Mongolië om er bijstand te verlenen aan de bevolking én om er te preken onder de Mongolen, gedreven door het ideaal van Franciscus van Assisi, wat onder meer tot uitdrukking kwam in het feit dat hij er blootvoets en in pij gekleed rondtrok. Hij overhandigde er ook een brief van Lodewijk IX aan Sartaq, de zoon van Batu Khan, waarvan in Palestina vernomen was dat hij christen was geworden. Wellicht vroeg de koning daarin hulp aan Sartaq om de Vlaming zijn missie te helpen vervullen.
Omstreeks 12 juli 1254 keerde van Rubroeck terug, zonder echt in zijn opzet geslaagd te zijn om Mongolen te bekeren – maar met een brief voor de Franse koning. Willem van Rubroeck had er wellicht op gehoopt dat hij bij de koning, die inmiddels was teruggekeerd naar Frankrijk, zelf verslag kon uitbrengen over zijn reis. Maar zijn overste stelde hem aan als lector in het franciscanenklooster in Ako en gaf hem het bevel om een schriftelijk verslag van zijn reis aan de Franse koning te bezorgen. Daarin sprak hij zijn bewondering uit voor het Mongoolse vakmanschap, maar concludeerde hij ook dat de khans het christendom als een uitdrukking van etniciteit beschouwden en een eventuele bekering tot het christendom als verloochening van hun Mongoolse identiteit beschouwden.