Het woord ‘amen’ komt uit het Hebreeuws en betekent: ‘Zeker, het is zo’ of ‘het zij zo’.
Christenen sluiten elk gebed af met dit woord, waarmee je het geloof uitdrukt dat je al verkregen hebt wat je vraagt in je gebed. Zoals Jezus zelf opdraagt in het evangelie: Alles waarom jullie bidden en vragen, geloof dat je het al ontvangen hebt, en je zult het krijgen. (Marcus 11,24)
Het woord heeft zoveel belang voor christenen, dat het een vast onderdeel is van elke doxologie (liturgische formule ter afsluiting van een gebed). Voorbeeld: … tot in de eeuwen der eeuwen, amen. Of: … door Christus onze Heer, amen.
Ook in het jodendom en in de islam kun je het horen op het einde van een gebed of zegening bij wijze van bekrachtiging. Daar wordt het uitgesproken als amien.
In de Bijbel vind je het woord in 52 verzen terug. Een aantal keer komt het dubbel voor, om extra te bekrachtigen, zoals in Psalm 89: Geprezen zij de Heer in eeuwigheid. Amen, amen.
Het betuigen van instemming komt als betekenis sterk tot uiting in de tweede brief aan de Korintiërs: In hem worden alle beloften van God ingelost; en daarom is het ook door hem dat we amen zeggen, tot Gods eer (hoofdstuk 1, vers 20).
In het Nederlands leeft het woord onder meer door in het werkwoord beamen en de uitdrukking Amen en uit.