Bijbel van A tot Z ~ D van doop
Er bestaan in het Nieuwe Testament twee soorten dopen: de doop van Johannes (Marcus 1,4) en de doop ‘in de naam van Jezus’ (Handelingen 10,48).
Doop door Johannes
Bij Johannes is de doop een rituele onderdompeling. Hij nodigde de mensen van Jeruzalem en omstreken uit om naar hem te komen bij de Jordaan aan de rand van de woestijn. Daar konden ze zich door hem laten dopen onder het belijden van hun zonden.
Het ging Johannes om meer dan het belijden van inbreuken op menswaardig leven. Hij voorvoelde volgens de evangelisten dat er een nieuwe tijd op komst was.
De Romeinse legers hielden het land bezet, er was veel onrust onder het Joodse volk, en Johannes wilde deze onrust een richting geven. Als profeet – zo werd hij door de mensen gezien (Mt 21,26) – kondigde hij een nieuwe toekomst aan. Maar er is geen nieuwe toekomst zonder ‘ommekeer’: je moet jezelf en je leven omdraaien, richting toekomst. En het is juist eigen aan God – de God van Israël – dat Hij verbonden wordt met de verwachting van een nieuwe toekomst.
De onderdompeling in water was al bekend onder de Joden. Het was als een ritueel reinigingsbad (mikwe), ook met het oog op een spirituele reiniging.
Het verschil is nu dat Johannes uitnodigt om de onderdompeling te ondergaan met zíjn handen, in het bijzijn van vele anderen die met eenzelfde gevoel van verwachting in hun hart leven.
En dat alles speelt zich niet toevallig af in de Jordaan, de rivier die het volk overstak om onder leiding van Jozua het beloofde land in te trekken. Daarna viert het volk dan Pesach. De Jordaan staat symbool voor het begin van een nieuwe tijd.
Johannes had de tekenen van de tijd goed gelezen: veel mensen, van allerlei slag, kwamen naar hem toe om zich te laten dopen. Onder hen nota bene ook soldaten! Johannes (in het Hebreeuws Jochanan: JHWH is genadig!) gaf de mensen hoop, blijde verwachting van een andere toekomst.
Jezus’ doop is tegelijk zijn zending
Ook Jezus voelde zich door Johannes aangetrokken en liet zich door hem onderdompelen in de Jordaan. Wanneer Jezus wordt gedoopt, spreken de evangelisten niet over een belijdenis van zonden, maar over een bijzondere ervaring die Jezus ten deel valt: wanneer Jezus na de onderdompeling weer boven komt, ziet hij de hemelen geopend en iets als een duif op zich neerdalen. En hij hoort een stem die zegt: Jij bent mijn geliefde zoon, in jou vind ik vreugde!
Deze zin zit vol betekenisvolle verwijzingen:
- de aanspreking van de koning van Israël bij diens troonsbestijging: Jij bent mijn zoon! (Psalm 2,7)
- de aanspreking van Isaak, de ‘veelgeliefde’ zoon van Abraham (Genesis 22,2)
- ‘In jou vind Ik vreugde’, zoals in de Dienaar van het boek Jesaja (42,1).
Met andere woorden: bij zijn doop krijgt Jezus een opdracht mee, een zending. Hij mag zoon zijn zoals koning David, geliefde zoals Isaak en bron van vreugde zoals de (lijdende) Dienaar (vergelijk Handelingen 10,38).
Doop in naam van Jezus
Na Jezus’ dood en verrijzenis begonnen de leerlingen van Jezus ook te dopen, maar nu ‘in de naam van Jezus’. Het meest nadrukkelijk wordt dit beschreven in het verhaal van de Ethiopische eunuch, een hoge ambtenaar, die zich door Filippus laat onderdompelen na een indrukwekkende catechese over de Dienaar uit het boek Jesaja (Handelingen 8,26-40).
De vroegste teksten over de doop van Jezusleerlingen vinden we echter in de brieven van Paulus. In zijn Brief aan de Romeinen schrijft hij:
- Weet u niet dat wij die gedoopt zijn in Christus Jezus, zijn gedoopt in zijn dood? We zijn door de doop in zijn dood met hem begraven om, zoals Christus door de macht van de Vader uit de dood is opgewekt, een nieuw leven te leiden. Als wij delen in zijn dood, zullen wij ook delen in zijn opstanding.
Immers, we weten dat ons oude bestaan met hem gekruisigd is omdat er een einde moest komen aan ons zondige leven: we mochten niet langer slaven van de zonde zijn. Wie gestorven is, is rechtens vrij van de zonde. Wanneer wij met Christus zijn gestorven, geloven we dat we ook met hem zullen leven. (Rom 4,4-8)
Gedoopt worden is sterven én verrijzen met Jezus
Voor Paulus is de doop ‘in Christus’ dus een paasgebeuren: het is sterven én verrijzen met Jezus. Die ‘opstanding’ kent twee momenten: allereerst is de gedoopte in Christus werkelijk vrij geworden, niet langer slaaf van de zonde. En vervolgens zal hij ook mét Christus leven, wanneer deze komt om alles tot voltooiing te brengen.
Welk woord of begrip uit de Bijbel wil jij laten uitleggen door Jean Bastiaens? Stuur een mail naar de redactie.