Het vuur onder de as van Aswoensdag [column]
Binnenkort is het opnieuw Aswoensdag. We beginnen voor de zoveelste keer aan een periode van inkeer.
Door al het onheil dat we de laatste jaren van dichtbij of van iets verderaf op ons bordje kregen, lijkt het alsof we bijna constant verkeren in een tijd van inkeer en nadenken over de dingen waar we mee bezig zijn.
Heel wat ontsporingen kwamen daarbij aan het licht: de vaak al te grote werkdruk en het gebrek aan zingeving en zinvinding, het tekort aan respect voor wie werkt in de zorg en het onderwijs, de te ver doorgedreven individualisering, de onachtzame omgang met de natuur en het klimaat.
We hebben dus veel nagedacht de laatste jaren.
Er werden sombere voorspellingen gedaan, rigide voornemens gemaakt, ontsporingen links en rechts bijgestuurd. We wilden en moesten anders gaan leven, maar dat kreeg vaak een zure bijklank van inleveren van comfort, van ontsporende overheidsuitgaven, van verschraling van ons geluk. Het laat een vage smaak van as na in onze mond.
Terwijl het op Aswoensdag natuurlijk niet om de as gaat, maar om het vuur dat daaronder verscholen zit. Daar willen we ons aan warmen, dat willen we doorgeven.
Wat is het dat we echt willen behouden, verdedigen, beschermen of herstellen? Wat is het waar het allemaal om draait, wat we niet kunnen en niet willen missen voor ons leven en voor de toekomst van de wereld?
De zachte kracht onder het geweld. De kracht van vriendelijkheid en samen sterk.
De kracht van verder kijken dan het eigen belang en van zorgen voor wie na ons komt.
De kracht om onder ogen te zien wie we zijn: mensen. Niet meer en niet minder. Geschapen naar Gods beeld en gelijkenis, en daarheen levenslang op weg.
Het is nog lang tot Pasen. Misschien kunnen we met zijn allen elke dag iets doen, dat ons dichter bij onze bestemming brengt. Iets dat ons meer mens maakt en dus meer beeld van God.
Iets minder roofdier en iets meer engel.
Het valt te proberen. Veertig dagen lang.