Bart Decancq: ‘Don Bosco geeft het geloof handen en voeten’
U krijgt twee opvolgers bij het DBOC. Dat zegt veel over uw werklust, niet?
(lacht) Dat zegt vooral dat het aantal Don Boscoscholen de afgelopen jaren een aanzienlijke groei kende. We hebben sterke scholengroepen uitgebouwd, wat van belang is om als zelfstandige scholengroep Vlaanderenbreed te kunnen blijven voortbestaan. En die keuze hebben we voluit gemaakt. We zijn ervan overtuigd dat we vanuit onze salesiaanse spiritualiteit een meerwaarde te bieden hebben in het onderwijslandschap, ook binnen de koepel van het Katholiek Onderwijs Vlaanderen.
Welke accenten legt het salesiaanse opvoedingsproject?
We willen leerlingen vormen tot jonge mensen die verantwoordelijkheid durven te nemen in verbondenheid met anderen. Onze stijl wordt gekenmerkt door drie pijlers: hartelijkheid, redelijkheid en geloof. Kinderen leren niet van mensen die ze niet graag mogen. Wie iets als ‘jij bent daar te dom voor’ te horen krijgt, weet dat vijftig jaar later nog. Hartelijkheid is dus de basis. Redelijkheid spreekt voor zich: kwaliteit van onderwijs en grenzen aangeven in de opvoeding. Maar ook het geloof is een belangrijke pijler. Die laatste is een grote uitdaging: wat verstaan we daaronder en hoe brengen we het aan? De afstand tot het christelijk geloof en de Kerk is bijzonder groot.
Godsdienstlessen blijven door dat gebrek aan beleving moeilijk plakken, ook al doen leraren nog zo goed hun best.
Voor ons is de figuur van Don Bosco een belangrijke toegangssleutel. Ooit merkte een onderwijstheoreticus in een van onze scholen op: ‘Je ziet het portret van Don Bosco hier vaker dan het kruisbeeld.’ Wel ja, via Don Bosco krijgt het christelijke geloof handen en voeten. We vieren zijn feestdag op al onze scholen, helemaal in zijn stijl met sport en spel.
Als provinciaal wordt u nog meer een manager. Vindt u in die rol ook inspiratie bij de figuur van Don Bosco?
De kracht van grote figuren als Don Bosco is dat hun spiritualiteit eeuwig jong blijft. Het komt erop aan de salesiaanse spirit telkens weer door het brandraam van je eigen tijd te ontdekken en zo te vertalen naar nieuwe noden en uitdagingen. Ook voor mij als provinciaal zullen hartelijkheid, redelijkheid en geloof de belangrijkste pijlers zijn, en wel in een goede mix, zoals Roger Burggraeve ooit terecht opmerkte.
Genoot u zelf als kind een salesiaanse opvoeding?
Nee, ik leerde de salesianen pas kennen toen ik al in het regentaat zat. In mijn kindertijd kende ik alleen paters redemptoristen. Zij bedienden de kerk bij ons in Roeselare. Hun eerder gesloten gemeenschapsleven trok me niet aan. Geen haar op mijn hoofd dat eraan dacht om ooit voor het religieuze leven te kiezen!
Waardoor werd uw kindertijd getekend?
Ik ben de middelste van zeven kinderen. Moeder stierf daags na de geboorte van mijn jongste zus. Zelf was ik toen zes jaar. Er kwam een familiale helpster, met wie mijn vader twee jaar later huwde. Het lijkt een beetje op het verhaal van de familie Von Trapp uit The Sound of Music, ik weet het. Die waren ook met zeven. En wij leerden ook muziek; zelf volgde ik hobo en zang. Ondanks het drama waren we een gelukkig gezin met onze tweede moeder.Vader was steenhouwer en meestergast in een firma die onder meer kerkgebouwen restaureerde. Van het zware werk naar het heel precieze: de afmetingen van de ramen – allemaal verschillend – opmeten en uittekenen; van stenen monumenten maken. Verder herinner ik me nog dat we toneeltjes speelden voor de hele buurt. En schooltje speelden we ook vaak. Mijn oudere broer moest meester zijn. Ik wou alleen meedoen als ik directeur mocht zijn. De jongste drie moesten dan maar leerling spelen …
Dat was dus voorbestemd. Maar wat voor leerling was u?
Na de lagere cyclus koos ik voor de richting industriële wetenschappen op het VTI in Roeselare. Niet echt mijn interesse, maar ik wou niet naar het college. Uiteindelijk bleek het in mijn leven nog best meegenomen om tegels te kunnen zetten en elektriciteit te kunnen leggen. Een schooldirecteur moet van alle markten thuis zijn! Ik was een kritisch ingestelde leerling, die graag in discussie ging met de leraars.
Mijn medeleerlingen spoorden me aan: ‘Begin maar over de politiek, dan is het uur zo om’.
De godsdienstleraar was verbaasd toen hij vernam dat ik in het regentaat naast Nederlands en geschiedenis voor zijn vak had gekozen. Hij noemde me ‘de vrijzinnigste van de klas’. Ik was inderdaad niet bijzonder gelovig, maar de zoektocht van het leven boeide me wel. En het vak godsdienst sloot logisch aan bij die twee andere vakken.
Op het regentaat leerde u de salesianen kennen. Wat gebeurde er?
Op de hogeschool in Brussel studeerde een salesiaan die in het opleidingshuis in Oud-Heverlee woonde, Jan Scheymans. Hij had theologie gedaan en volgde nog een lerarenopleiding. Via hem leerde ik de speelpleinen kennen. Ik ging regelmatig mee naar Oud-Heverlee en verbleef in het weekend in het klooster. Er waren toen een twintigtal broeders, van wie een aantal niet veel ouder dan ik. De sfeer was joviaal en de manier waarop het geloof beleefd werd, sprak me echt aan. Het was een nieuwe wereld die voor me openging.
Toen ik thuis zei dat ik wilde intreden bij de salesianen, vielen ze allemaal uit de lucht. De wíe?
Maar nadat ze eens op bezoek waren geweest, begrepen ze het. Ze voelden zich er ook meteen thuis. Er heerste een familieklimaat, en dat was herkenbaar. De salesiaanse spiritualiteit laat zich niet gemakkelijk uitleggen, maar des te meer beleven. Een oud-leerling ging eens naar China en zag daar een Don Boscohuis. Binnen had ze precies dezelfde sfeer gevoeld als thuis, vertelde ze achteraf.
Welke herinneringen houdt u over aan uw tijd op de speelpleinen van Don Bosco?
Het was een heerlijke tijd. Als jongere krijg je er verantwoordelijkheid en vertrouwen. Daarvan ga je groeien. Al gauw was ik verantwoordelijk voor de tien speelpleinen van Leuven. We organiseerden ‘voyages mystères’, geheimzinnige reizen, met een voor de deelnemers onbekende bestemming. Zo trokken we een keer naar Amsterdam voor een meet & greet met tv-presentator Jos Brink.
Op de speelpleinen werd ik voor het eerst in mijn leven geconfronteerd met het feit dat niet iedereen uit een liefhebbend en stabiel gezin komt.
Ik besefte plotseling hoe bevoorrecht ik was. Misschien komt mijn roeping vooral voort uit het appel dat hun nood op mij deed. Als ik sollicitanten over de vloer krijg, kan ik de mensen met een speelplein- of jeugdbewegingsverleden er vaak zo uithalen. Je voelt een bepaalde dynamiek bij jonge mensen die hebben geleerd om verantwoordelijkheid te nemen voor een groep.
Hoe ziet u de toekomst van de congregatie?
Ook in onze congregatie merken we dat de stap naar het religieuze leven voor jonge mensen bijzonder groot is. Dat heeft onder meer te maken met de leeftijdskloof, maar ook met een culturele kloof. Een leven binnenstappen met geloften als gehoorzaamheid, soberheid en celibaat, is minder dan ooit vanzelfsprekend.
Zelf heb ik in het noviciaat ook momenten van twijfel gekend.
Ik ben er zelfs een klein jaar uit gestapt om na te denken of het echt dat was. Ironisch genoeg is rond diezelfde periode mijn broer Hans ingetreden. Tegen het einde van het jaar stond ik er weer, vast overtuigd. In het religieuze leven geven we soms te weinig vertrouwen en verantwoordelijkheid aan jonge mensen. Ze moeten lang studeren en worden in die periode wel eens behandeld alsof ze schooljongens zijn. Het gemeenschapsleven mag niet betuttelend worden.