Waarom schrijver Jean-Paul Mulders in de ban is van het bijbelboek Prediker
Hij staat in de boekenkast sinds ik zestien was: mijn oude schoolbijbel, de Willibrordvertaling. Het woord Gods op 1.842 dundrukpagina’s. Hij vertoont sporen van de balorigheid van de jeugd: in het rode kunstleer zijn gaten gedrukt met een perforator en er staan schertsende glossen naast de teksten over boosdoeners en rechtvaardigen. Eén blad is aan flarden gescheurd, alsof iemand er zijn woede op koelde. Rechters 16,17-17,7. Op een snipper lees ik: ‘… de grote vijand die ons land verwoestte en velen van ons gedood heeft’. In het beloofde land blijven sommige dingen helaas actueel.
De schoolbijbel behoort tot de parafernalia van mijn jeugd, tezamen met een apparaatje om sigaretten te rollen en een paar wanten van Claudine, mijn toenmalige liefje. Toen we hem op school moesten gebruiken, gniffelden wij bij het Hooglied met zijn seksuele toespelingen. Ook Openbaringen sprak tot onze verbeelding, meer bepaald 12:12 en 13:18. Een holle stem citeert die passages bij het begin van The Number of the Beast, het bekende nummer van de Britse hardrockgroep Iron Maiden.‘Woe to you, o earth and see, ‘cos the devil sends the beast with wrath, because he knows the time is short. Let him who hath understanding reckon the number of the Beast, for it is a human number. It’s number is six hundred and sixty six.’
‘Wie doorzicht heeft, kan het getal van het beest berekenen. Het duidt een mens aan, en het getal van die mens is 666.’
Ontelbare keren hebben wij naar die profetische woorden geluisterd, met ingehouden adem, wachtend op het snerpend losbarsten van de gitaren. Die stem, lees ik nu in een uithoek van het internet, behoorde toe aan Barry Clayton, een onbekende voorlezer van spookverhalen. Hij werd voor de klus ingehuurd nadat de beroemde horrorfilmacteur Vincent Price liet weten het niet voor minder dan 25.000 pond te willen doen. In de VS werd Iron Maiden er prompt van beschuldigd de duivel te aanbidden en kinderen op het slechte pad te brengen. Het zou hun grote doorbraak worden. Welke jongere voelt zich niet tot de verboden vrucht aangetrokken?
Niets liet toen vermoeden dat ik in mijn latere leven ooit in de Bijbel zou lezen zonder daartoe te worden gedwongen.
We hadden het vuur van de jeugd in die dagen, maar het zou overdreven zijn te beweren dat wij erg om het woord van God verlegen zaten. Ik herinner mij de verwondering toen onze leraar godsdienst – wij noemden hem Bidongske, al heette hij Marcel - vertelde dat hij oud-Grieks wilde leren om zo dichter bij de brontekst van de Bijbel te komen. Dat leek ons even spannend als postzegels verzamelen of pissenbedden dissecteren. Maar we hadden wel respect voor Bidongske. Hij kon meeslepend vertellen over de oorlog en had een soort tijdloze wijsheid. Hij begreep dat veel wat hij ons vertelde, parels voor de zwijnen waren.
Niets liet toen vermoeden dat ik in mijn latere leven ooit in de Bijbel zou lezen zonder daartoe te worden gedwongen. Decennialang stond hij in mijn boekenkast te verkommeren, tussen schrijvers als Bernlef en Bukowski. Tot ik, vorig jaar met kerstmis, benieuwd werd naar wat daar instond over de os en de ezel. Mijn geliefde en ik begonnen elkaar passages voor te lezen uit de evangelies. Dat was een raar plan, maar het beviel ons, en sindsdien doen wij dat ook bij andere hoogdagen van de commercie. Noem het tegengif voor het obsessieve kerstshoppen, de horror van Halloween en de leegte van Black Friday – terwijl mijn dochters niet meer weten wat Pinksteren betekent.
Het is fijn om met Kerstmis de geboorte van dat wicht in de kribbe mee te maken, zoals Lucas en Matteüs dat elk op hun eigen manier gestalte hebben gegeven. Met Pasen voel ik hun verbazing over de steen die is weggerold aan het graf en het lijk dat verdwenen blijkt. Ik vind het intrigerend om te lezen hoe beknopt zij zoiets ongrijpbaars als hemelvaart omschreven: ‘En terwijl Hij hen zegende, verwijderde Hij zich van hen en werd ten hemel opgenomen.’ Het buldert minder dan ik dacht; er komt geen drietrapsraket aan te pas.
Blijkbaar geldt bij het lezen van de Bijbel de stepping-stone-theorie die bij drugs naar het rijk der fabelen wordt verwezen: je begint onschuldig, maar al vlug voel je de aandrang om naar het zwaardere spul te grijpen. Zo ver is het nu met mij gekomen, dat ik zelfs niet wacht op hoogdagen, maar mijn oude schoolbijbel soms opensla op een willekeurige pagina.
Zo ontdekte ik het boek Prediker, dat mij al fascineerde toen ik er als kind in de kerk uit hoorde citeren. Prediker vind ik een spannender titel dan pakweg De eerste brief aan de Christenen van Tessalonica. In gedachten zie ik een vertoornde verschijning die, met het haar tussen de tanden, op een heuvel tegen van alles en nog wat van leer trekt. The fool on the hill van The Beatles - of een pezige versie van Joël De Ceulaer.
Wat er je ook overkomt in het leven, Prediker heeft wel een woord van troost dat speciaal voor jou geschreven lijkt.
‘IJl en ijdel, zegt Prediker, ijl en ijdel, alles is ijdel. Wat heeft de mens aan al zijn zwoegen en tobben onder de zon? Geslachten gaan en geslachten komen, en de aarde blijft almaar bestaan. De zon komt op en de zon gaat onder, en haast zich dan weer naar de plaats waar haar loop begint. De wind waait naar het zuiden en draait naar het noorden. Hij draait en draait en waait, en telkens keert hij op zijn draaien terug. Alle rivieren stromen naar zee en de zee raakt niet vol. Naar de plaats waar ze begonnen zijn keren de rivieren terug om opnieuw te gaan stromen.
Lees ook
Het wordt een vermoeiend verhaal en geen mens kan er iets over zeggen. Hij kijkt wel maar ziet niets, hij luistert zonder iets te verstaan. Wat geweest is zal weer zijn. Wat gebeurd is zal weer gebeuren: nieuw is er niets onder de zon.’
Nu ik het echt begin te lezen, tref ik een tekst aan van een zeldzame zuiverheid. Sommige passages geven mij zelfs kippenvel. Kippenvel is een eigenaardig verschijnsel. Ik krijg het als het koud is, als ik met een oorstokje in mijn oor peuter of – zoals nu – als ik woorden lees van grote waarde of schoonheid. Over kippenvel heb je geen controle. Het is zoiets als inspiratie: doordat je niet weet waar het vandaan komt, lijkt het groter dan jezelf.
Het woord ‘boek’ is wat ambitieus voor Prediker; de tekst beslaat hoop en al acht, weliswaar dichtbedrukte bladzijden. Aan het woord is Kohelet, ‘zoon van David, koning in Jeruzalem’ – wat we op ons zestiende ginnegappend verbasterd zouden hebben tot kotelet. De auteursnaam is een literaire fictie; waarschijnlijk vloeide Prediker uit de pen van een wijze die 2.200 jaar geleden leefde – lang voor Napoleon, de Vikingen, Jezus Christus of Julius Caesar. Maar het is nog fris en voelt persoonlijk doordat het in de ik-vorm is geschreven. Door de kracht van herhaling krijgt de tekst iets bezwerends, met dat ene zinnetje dat bijna treiterend almaar terugkomt: ‘Het is allemaal ijdel en grijpen naar wind.’
De centrale gedachte van Prediker is uit de mode in tijden als deze, waarin we denken dat het heelal rond onze navel is opgebouwd.
‘It’s godless, weird & beautiful’, lees ik over Prediker. En: ‘Het favoriete bijbelboek van mensen die niet erg geloven in God’.
Sommige schriftgeleerden twijfelen of een zo sceptische, zwaarmoedige tekst wel thuishoort in de canon van de bijbel, met zinsneden als: ‘Ik werd het leven moe, al het gedoe onder de zon stond mij tegen’ en ‘Allen wacht eenzelfde lot: rechtvaardigen en bozen, reinen en onreinen, zij die offers brengen en zij die er geen brengen.’
Je kunt veel over Prediker zeggen, maar hij was zeker geen vrolijke Frans. Wel iemand met ogen in zijn kop. Hij ziet de onrechtvaardigheid in de wereld en beschrijft die pikzwart en eerlijk. Wat er je ook overkomt in het leven, Prediker heeft wel een woord van troost dat speciaal voor jou geschreven lijkt.
Als je naast een job hebt gegrepen: ‘Ik heb iets ergs gezien onder de zon, een vergissing die gezagsdragers steeds weer maken: dwazen krijgen hoge functies en bekwame mensen blijven op een lage post.’
Bij politieke situaties zoals we die veelvuldig zagen in het afgelopen jaar: ‘Wee u, land, als uw koning een kind is en uw magistraten ’s morgens vroeg al aan tafel zitten.’
Tijdens een vechtscheiding: ‘Sommige vrouwen zijn, volgens mij, nog erger dan de dood. Ze zijn een vangnet, hun hart is een val en hun handen zijn boeien. Wie Gods gunst geniet ontsnapt eraan, maar de zondaar raakt erin verstrikt.’
Als je in de rechtbank aan het kortste eindje hebt getrokken: ‘Nog iets anders zag ik onder de zon: op de plaats van het recht heerst onrecht, op de rechterstoel zit de schuldige.’
Bij problemen met de overheid of andere administratieve zorgen: ‘Als je ziet dat in een bepaald gebied de kleine man onderdrukt wordt en dat recht en rechtvaardigheid worden verkracht, verbaas je dan niet. Want ambtenaren nemen elkaar in bescherming tot de hoogsten toe.’
Of als balsem op alle vormen van willekeur en onrechtvaardigheid, inclusief de onvoorspelbaarheid van de dood: ‘Nog iets anders zag ik onder de zon: niet altijd winnen de snelsten de wedloop of de dappersten de oorlog. Het zijn niet altijd de wijzen die te eten hebben, de verstandigen die rijk worden of de deskundigen die bijval krijgen. Alles hangt af van tijd en toeval. Bovendien weet geen mens wanneer het zijn tijd is. Zoals een vis ineens gevangen zit in de fuik of een vogel vastraakt in een klapnet, zo wordt ook de mens gestrikt op een kwaad moment dat hem onverwachts overvalt.’
Vanitas vanitatum et omnia vanitas: ijdelheid der ijdelheden en alles is ijdelheid. De centrale gedachte van Prediker is uit de mode in tijden als deze, waarin we denken dat het heelal rond onze navel is opgebouwd. We laven ons aan televisieprogramma’s als The sky is the limit en Vanity Plates, waarin twijfelachtige figuren uitpakken met hun nummerplaat op maat. In voorbije eeuwen had je geen vanity plates, maar het vanitasstilleven. Het beeldde items af die de vergankelijkheid symboliseerden: verwelkte bloemen, gedoofde kaarsen, zeepbellen, klokken of omgevallen glazen, meestal in het gezelschap van een grijnzende schedel die je herinnert aan het feit – memento mori – dat ook jij onvermijdelijk het hoekje om zult gaan. Dikke boeken en kistjes met juwelen symboliseerden dat rijkdom en wijsheid evengoed ijdel zijn.
‘Zo heb ik in alles naar wijsheid gezocht’, zegt Prediker. ‘Ik dacht: ik wil wijs worden. Maar de wijsheid bleef buiten mijn bereik. Al wat bestaat is onbereikbaar en onpeilbaar diep.’
Bij ons thuis, op een schap in zijn atelier, had mijn vader valse parelsnoeren en een doodshoofd van plaaster staan. Hij was op een heerlijke wijze in de tijd blijven hangen en schilderde vanitasstillevens die mij als kind erg aanspraken. Was ik kunstenaar, ik maakte hedendaagse ijdelsheidsschilderijen, vol nummerplaten met flauwe woordspelingen, over het paard getilde influencers en selfies van vrouwen die een duckface trekken - tegen een achtergrond met taferelen uit Gaza of Kramatorsk.
Een hit, een doelpunt, De Slimste Mens, een politicus die iets dwaas heeft gezegd of een andere waan van de dag: much ado about nothing, weet Prediker. Het is allemaal ijdel en grijpen naar wind. Je kunt dat griezelig vinden, maar er schuilt ook rust in de gedachte dat alles maar tijdelijk is.
Er bestaat zoiets als de troost van vergankelijkheid.
Er bestaat zoiets als de troost van vergankelijkheid.
Ik ben gelukkig niet de enige die onder de indruk is van Ecclesiastes, zoals Prediker in het Engels genoemd wordt. Zowel Shakespeare als T.S. Eliot verwijzen ernaar in hun geschriften en in Mijn biecht beschrijft Tolstoj hoezeer het boek zijn leven beïnvloedde. Ernest Hemingway leende de titel van zijn beroemde roman The Sun Also Rises bij Prediker. George Orwell haalt het in zijn essay Politics and the English Language aan als een voorbeeld van een heldere, levende tekst. De openingszin van de film Platoon van Oliver Stone is ontleend aan Prediker. Het liedje Turn! Turn! Turn! van The Byrds rooft er zelfs al zijn zinnen uit – op één enkele na. Het zijn maar een paar, slordig bijeengeharkte voorbeelden van hoe Prediker zijn stempel op de kunst heeft gedrukt.
‘Of all I have ever seen or learned’, schrijft de Amerikaanse auteur Thomas Wolfe, ‘that book seems to me the noblest, the wisest, and the most powerful expression of man’s life upon this earth – and also the higher flower of poetry, eloquence, and truth. (…) I could say that Ecclesiastes is the greatest single piece of writing I have ever known, and the wisdom expressed in it the most lasting and profound.’
Ik vind de tekst van Prediker terug op YouTube, voorgelezen in prachtig archaïsch Engels, begeleid door gezwollen muziek die voor één keer toepasselijk is. ‘What profit hath a man of all his labour which he taketh under the sun?’, declameert een stem met grote stelligheid. ‘One generation passeth away, and another generation cometh. But the earth abideth for ever.’
Daar luister ik naar terwijl ik de vaat doe en zinnen probeer na te murmelen.
Ik kan het niet helpen, maar weer is daar dat kippenvel – zelfs zonder gebruik van een oorstokje. Ik betrap mijzelf op de vraag: mocht hij mij zo bezig zien, wat zou Bidongske daarvan vinden? Maar Bidongske is al bijna een kwarteeuw naar overluchtse oorden vertrokken, zoals alle anderen zijn gestorven die een poging deden mij in het woord Gods te onderrichten. Naar hun gedachten of goedkeurig gissen, is evengoed ijdelheid en het grijpen naar wind.
‘De huisdeur valt in het slot’, zegt Prediker onverbiddelijk. ‘Het geluid van de molen vervaagt, het gefluit van de vogels verstomt. (…) Het stof keert terug naar de aarde waar het vandaan kwam en de levensgeest naar God die hem schonk.’
De auteur van Prediker, lees ik tot mijn verbazing, wordt ervan verdacht ook het Hooglied te hebben geschreven, die lofzang op de liefde die we als puber hilarisch vonden: borsten als torens en borsten als druiventrossen.
‘Je lokken zijn als een kudde geiten
Je tanden zijn als een kudde ooien die opstijgen uit het bad.’
Je kunt maar hopen dat je zo’n geliefde nooit in het donker tegenkomt.
(Jean-Paul Mulders)