Na de genocide: ‘Ik werd hier aanvaard als een broer’ [video]
Het apostolaat van de glimlach
Bekijk de video van Leo August De Bock.
Dertig jaar geleden kwam Jean-Baptiste Bugingo (76) in ons land aan. Hij vluchtte voor de genocide die in april 1994 in Rwanda naar schatting 800.000 slachtoffers maakte. Jean-Baptiste verloor broers, zussen, neven en nichten en al de anderen die hij liefhad. ‘Ik kwam uit een sfeer van haat en vijandigheid, ik was een vreemdeling. En toch werd ik hier aanvaard als een broer, als een kind’, zegt de priester die nu in Hasselt aan de slag is.
Je bent geboren en opgegroeid in Rwanda. Hoe verliepen jouw eerste jaren?
‘Ik ben geboren in 1948, maar wanneer juist, dat weet ik niet. Dat staat nergens opgeschreven. Ik was heel zwak toen ik geboren werd. Papa geloofde niet dat ik zou blijven leven. Daarom heeft hij mij de naam Bugingo gegeven: dat betekent ‘het leven’. Hij dacht dat de dood niet zou durven komen bij een kind met die naam. Mijn voornaam heb ik gekregen toen ik gedoopt werd in mijn parochie Mubuga. Ik was elf jaar toen. Ik had een broer en vier zussen. Die zijn allemaal vermoord.’
Wat heb je gedaan in jouw jeugd?
‘Ik was een van de eersten in mijn dorp die naar school gingen. Wij woonden in de heuvels – daar hadden we nog nooit een pater of een blanke gezien. Plots kwam iemand naar ons dorp.
Die man was toch een beetje vreemd: hij had alles van een mens maar geen huid – het was de eerste keer dat we een blanke zagen.
Hij was een missionaris uit België en kwam over Jezus spreken. Ik heb zeven jaar lagere school, zeven jaar college en zeven jaar seminarie gevolgd. In 1977 gaf ik les aan een college. Dan ben ik ziek geworden. Ik ben naar België gekomen en ben in Hasselt geopereerd aan de maag. Daarna ben ik gaan studeren in Rome. In 1981 ben ik terug naar Rwanda gegaan en heb ik les gegeven tot in 1994.’
Tot aan de genocide.
‘Een week voor die begon, in april 1994, had ik een verkeersongeval. Mijn auto was kapot. Ik was ook bijna kapot, ik had twee gebroken ribben. Ik moest liggen om te herstellen. Ik kon niet meer les geven. Ik ben naar een zusterklooster aan het Kivumeer gegaan. Daar was ik aan het rusten toen de genocide uitbrak. Ze hebben in het klooster zes mensen vermoord. Ik stond ook op hun lijst.’
Waarom?
‘Ik weet het niet. Zo was het gewoon. Ze waren goed voorbereid. Ze wisten waar hun slachtoffers zich bevonden. Toen de moordenaars in het klooster aankwamen, heeft de Belgische zuster-overste me op tijd kunnen verstoppen in het vals plafond. De moordenaars zeiden tegen de zuster: ‘Wij weten dat Jean-Baptiste hier is. Lever hem uit, anders blijven we hier en vermoorden we hem en de hele kloostergemeenschap’. Maar de zuster zei: ‘Jean-Baptiste is niet hier, hij is dood.’
Ik zat in dat vals plafond van een halve meter hoog.
Ik had twee gebroken ribben. Toch ben ik daar meer dan twee weken kunnen blijven. ’s Nachts kreeg ik eten en drinken. Ik heb daar een sterke ervaring gehad.’
Wat heb je daar ervaren?
‘Eerst was ik opstandig tegen God. Ik stelde me de vraag: waar is Hij? In het klooster hadden de moordenaars een hele familie vermoord. Ze hebben een baby van enkele maanden in stukken gekapt met de machete.
Ik vroeg aan God waarom hij onschuldige mensen liet vermoorden.
Maar dan dacht ik aan de houding van de Belgische zuster die niet naar België wilde vluchten zolang ik daar was. Ze was machteloos, maar toch zo sterk om daar te blijven. Dat heeft me doen begrijpen hoe God ook machteloos is maar heel sterk. Dat was een groot inzicht voor mij. Mijn manier om die zuster te bedanken, is constant tegen mijn negatieve gevoelens te vechten.’
‘Dan is er iets gebeurd. ’s Nachts kreeg ik wat eten en drinken en ook een emmer. Op een zeker moment bracht de zuster warme thee. Maar de thee werkte snel. Om negen uur moest ik dringend. En spijtig genoeg waren de zusters die avond mijn emmer vergeten. Ik begon te bidden: ‘Heer, help mij’. Maar ik moest dringend. Ik wist dat de moordenaars de zusters zouden doden als ze mij zouden vinden. Wat een verantwoordelijkheid droeg ik! Ik hoorde een innerlijke stem: ‘Jean-Baptiste, waarom twijfel je? Ik ben er, ik laat je niet in de steek. Wie heeft je tot nu beschermd?’ Ik ben in slaap gevallen en ik ben wakker geworden om 8 uur. En ik was nog droog. Dan kwam weer die stem: ‘Ik ben er.’
Volgens mij was dat de stem van God.
Ik was een beetje verzoend met God. Ik weet nu dat hij van mij houdt, niet omdat ik goed ben, maar omdat ik goed kan worden.’
Hoe ben je kunnen ontkomen?
‘Een kok van de zusters dreigde me te verraden. Een andere kok is dan naar een pater gegaan en gevraagd om mij te helpen. Die pater heeft 80.000 frank betaald aan de moordenaars. Na 17 dagen in het vals plafond ben ik naar een klooster in Congo gevlucht. Ik had een mooie kamer, mooie lakens. Maar ik kon niet slapen. Als ik in contact kom met fijn stof, word ik kortademig en moet ik niezen. Die nacht kreeg ik een astmacrisis zoals ik nooit gehad had. De volgende ochtend ontmoette ik de eerste vluchtelingen uit Rwanda. Ik vernam dat mijn hele familie vermoord was, en ook de collega’s van het college, mijn oud-leerlingen, en van de 57 priesters die ik kende, waren er 36 vermoord.’
Het is een mirakel dat je het overleefd hebt.
‘Een echt mirakel. En een voort-durend mirakel. Ik twijfelde aan God. Is hij zo goed als ik geleerd heb? Waarom ben ik niet gestorven zoals de anderen? Heeft mijn leven nog zin? Ik ben naar de bibliotheek gegaan van de zusters. Daar vond ik een tekst over iemand die in een visioen met God op een strand wandelt. Hij zag twee voetstappen, hoewel er twee mensen waren. Dan vroeg hij aan God: ‘Hoe komt dat? Als ik het moeilijk heb, laat je mij in de steek. Ik zie alleen mijn voetstappen en niet de jouwe.’ En God zei: ‘Neen, toen jij het moeilijk had, heb ik jou gedragen. De voetstappen die je ziet, dat zijn de mijne.’
Toen zag ik die God die mij geholpen heeft in mijn vals plafond.
Toen dacht ik ook aan die astma-crisis in het mooie propere bed. Terwijl in het vals plafond waar het stof zo hoog lag, ik geen astma-crisis heb gehad en ik zelfs niet heb moeten niezen. God heeft me geholpen, Hij was er, Hij droeg me.’
Hoe ben je in België beland?
‘De Belgische zuster heeft het klooster verlaten toen ze vernam dat ik veilig was. Ze zei dat ik met haar mee moest gaan naar België. Ik had geen kleren, geen geld, geen documenten. Ik kende de bisschop van Hasselt, mgr. Paul Schruers, en een familie in Kuringen. Ik heb haar die gegevens gegeven. Zo ben ik op 26 mei 1994 in België aangekomen. Ik kwam van een sfeer van haat en vijandigheid.
Ik was een vreemdeling.
En ik werd hier aanvaard als een broer, als een kind. We zeggen dikwijls: waarom laat God het kwaad gebeuren? Maar een andere vraag is: waarom laat God vriendschap ontstaan bij mensen die niets gemeenschappelijks hebben? Heb ik recht om haat te cultiveren als ik in een sfeer van liefde en vriendschap leef?’
Hoe kijk je naar de moordenaars van uw familie? Is er plaats voor vergiffenis?
‘Meer dan vergiffenis, het is een innerlijke genezing. Mijn ‘God van het plafond’ is een God die tastbaar en nabij is. Ik ben naar Rwanda gegaan naar de gevangenis waar de meeste moordenaars van mijn familie zaten. Ik begon over mijn ‘God van het plafond’ te spreken. Tot mijn verbazing kwam iemand naar mij toe. Hij zei dat hij mijn neef had vermoord. Die man was aan het huilen, omdat hij hoorde dat ik over de barmhartigheid van God sprak. Ik heb hem omhelsd en ik voelde zijn tranen op mijn schouders. Ik zei tegen hem: ‘Je bent mijn broer.’ Die man heeft mij bevrijd. Pas na bevrijding kan je verder gaan met je leven.’
Interview: Philippe Ghysens