Economie, ook iets voor christenen? - Mark Van de Voorde [column]
Busbouwer Van Hool is failliet. Werknemers op straat. Ook als ze elders aan de slag kunnen, is hun leed niet geleden. Hun tijd en arbeid, hun kennis en kunde lijken in rook opgegaan. Een afscheid in mineur. Dat maakt mij boos, zei ik tegen iemand van onze parochie.
‘De economie heeft nu eenmaal haar wetten’, reageerde hij schouderophalend. En hij vervolgde: ‘Ik ben geen economist, ik heb daar niks over te zeggen.’ Ik perplex: ‘Mijn zaak dus ook niet, ik ben ook geen economist?’ Hij stak zijn hand op en stapte weg.
Een paar dagen later vertelde ik aan een paar kennissen dat ik op sociale media had gereageerd op het voorstel van CM-voorzitter Van Gorp om wegens de stijgende zorgkosten na te denken over hoe ouderen zouden kunnen ‘hun leven teruggeven’. Een voorstel van de economie die de ethiek dient te bepalen. Ook die gesprekspartners, kerkvrijwilligers, trokken de schouders op. Zo van: met zo’n zaken laten wij ons niet in!
Moet ik als christen mij niet inlaten met het economisch denken?
Economisch denken was in essentie ook de uitspraak van de CM-voorzitter. De economie bepaalt welzijn en welvaart. Ze heeft blijkbaar zelfs impact op het leven en op het denken over het leven. We kunnen niet doen alsof we er niets mee te maken hebben. Christenen kunnen er zich dus beter mee bezighouden, opdat de economie zou worden wat het woord in oorsprong betekende: de zorg voor de ‘oikos’, het huis van de mens.
Economie zou een dienst aan de mens moeten zijn. Helaas, de economie kan geneigd zijn om alles te willen commercialiseren en op elke menselijke activiteit een prijsetiket te kleven. Soms lijkt ze een religie die de waarden wil recupereren voor die ene deugd: kopen en verkopen.
Geen toeval dus dat de economische taal barst van de religieuze terminologie. Als je een kredietlijn mag opnemen, heeft de bank in jou geloofd (krediet komt van credere, geloven). Als je failliet gaat, heb je het bewijs geleverd dat je niet infaillible bent, niet onfeilbaar.
Aandelen worden beurswaarden genoemd, ofschoon waarden daar weinig mee te maken hebben. Stockbrokers en traders zijn niet eens bekommerd om de reële economische betekenis van een bedrijf (productie, arbeid en verkoop), maar enkel om de financiële ‘effecten’ van de aandelenruil op de beurs.
Na het herstel van de economische crisis is een groot deel van het bedrijfsleven en de bankenwereld verzand in een hebzuchteconomie: hele delen van de economie draaien niet meer op reële productie en echte diensten, maar op financiële ingrepen voor grotere winsten en hoger dividenden.
Zo zijn we van een economische crisis terechtgekomen in een maatschappelijke crisis die de menselijke waarden en zelfs de menselijke waardigheid aantast (zie Van Hool en Van Gorp).
Mag ik als christen mij dat dan niet aantrekken? Ik ben geen economist, ik ben wel een burger.
Het christendom heeft geen recepten voor efficiënt economisch handelen. Er bestaan immers geen christelijke economische wetten, er zijn alleen universele economische wetmatigheden. Als er al zoiets als christelijke economie zou bestaan, dan situeert die zich op het vlak van de ethiek, de sociale leer en de correctie van de menselijke bezits- en machtsdrang. Het moet blijven gaan om het welzijn, om het algemeen belang dat groter moet blijven dan de optelsom van de particuliere belangen.
Precies daarom moeten christenen zich begeven in de wereld van de economie. Als ze zich liever ver houden van de ‘zonde van het geld’, bedrijven zij een veel grotere zonde, die van nalatigheid. De zonde van gemakshalve niet ‘in de wereld’ te hoeven te zijn.
Christus zei ons niet dat we ons uit de wereld moesten terugtrekken en de wereld de wereld laten zijn. Hij zei ons dat we niet ‘van’ de wereld mochten worden, uitgerekend om ‘in’ de wereld bezig te zijn met het geluk van de mens.
Als christenen zich buiten het economische debat houden, sluiten zij het geloof op binnen het kerkgebouw. Dan worden hun woorden nooit levend Woord en komt hun gebed niet boven het dak van de kerk uit.