(On)zekerheid
Is het vreemd dat ik van begraafplaatsen houd? Kijken naar grafzerken, de namen lezen van wie er een laatste rustplaats vond, oog in oog staan met vergeelde foto’s, aan de hand van namen en data familieverbanden leggen. Al zijn de meesten me onbekend, het voelt als een passend eerbetoon aan mensen die ooit onder ons leefden. Misschien kruisten ze ooit onze paden, flitsten we heel even door elkaars levens.
Herinneringen koesteren aan wie ons voorging. Volgende week zullen we dat met velen doen, wanneer Allerheiligen en Allerzielen ons lokken naar de graven van dierbaren die we moesten loslaten. Dagen van stilte, van jeukend verdriet of genezende wonden, van gedachten die we met niemand delen omdat ze zo persoonlijk zijn.
Kom ik nog eens in het dorp van mijn jeugd, dan herken ik op het kerkhof namen van mensen die ik lang geleden zelf heb gekend. Ze vulden mijn jonge leven, ze waren het dorp dat mijn wereld was. Vandaag zijn ze er niet meer. Het dorp wordt een vreemde. Het bekende verwasemt, wat rest zijn zerken en namen.
De dood oogt bruut en meedogenloos, maar is ook rechtvaardig en consequent. Niemand ontsnapt eraan, niemand kan iets meenemen, niemand overleeft aardse glorie, macht of rijkdom. Een cliché, zult u denken, maar o zo waar. Vanaf onze geboorte is de dood een zekerheid. Niet dat we het tijdstip kennen, maar zijn komst staat vast bij onze eerste ademtocht.
Die zekerheid nodigt elke mens uit het leven te koesteren. We krijgen er slechts één, het verspillen zou zonde zijn. Lander Deweer, initiatiefnemer van het tijdschrift Reveil, formuleert het treffend: „In het volle bewustzijn van onze sterfelijkheid kunnen we levensvreugde ervaren.” Zijn kompaan Pieter Deknudt vult die gedachte mooi aan: „De dood is een leidraad om het mooiste uit [node:field_streamers:0] je leven te halen.”
Het allermoeilijkste aan het christendom is tegelijk het allermooiste: geloven dat de dood niet het einde is. Natuurlijk wel het einde van het leven zoals we dat hier en nu kennen en koesteren. Beslist het einde van alles wat we ons bij ‘het leven’ kunnen inbeelden. Maar voorbij het ondenkbare misschien niet het einde van alles.
In de Klapstoel merkt leerkracht en norbertijn Francis Dierckxens terecht op: „Ondanks het feit dat mensen zich vooral vastklampen aan het leven dat was, suggereren velen bij het afscheid dat ze hun geliefde ooit terug zullen zien, dat er dus leven volgt.” Oog in oog met de dood worden we allen tegelijk gelovigen en ongelovigen. Ongelovigen, omdat we ons zo moeilijk kunnen inbeelden dat er ‘iets’ is na die laatste ademtocht. Gelovig, omdat we de aflijvige nooit als helemaal afwezig ervaren. Er werd ons een dierbare ontnomen, die toch nooit echt weg is. Ook wie anders nooit enig spoor van geloof vertoont, verwijst bij het afscheid vaak naar ‘hierboven’. Diep vanbinnen is de mens een hoopvol wezen.
Leven onze dierbaren louter voort in onze herinnering, zoals de foto’s op een grafzerk, of zijn ze ergens op een onbeschrijflijke plek, in een niet in te beelden bestaan? De dood is geen plaats, maar een toestand, meen ik mij woorden van paus Franciscus te herinneren. Een uitnodigende gedachte, al gaat ze vast ook voor de paus zelf zijn verbeelding te boven.
In de onzekerheid van de dood knipoogt de zekerheid van onze aardse eindigheid naar de hoop op de eeuwigheid. Durven te hopen op wat het verstand niet kan bevatten. Durven te vertrouwen op Zijn barmhartigheid. Durven te aanvaarden dat het onvermijdelijke altijd komt, maar niet per se naar duisternis leidt. Zou dat het geheim van het geloof zijn?
Reageren op dit artikel? Dat kan op www.kerkenleven.be