Wie heeft er dorst?
”Ik heb dorst.’ Het zijn de op drie na laatste woorden van Jezus aan het kruis. ‘Het is volbracht’ zijn de laatste.
Dorst, of dorsten naar, verlangen naar dus, komt regelmatig voor in de Bijbel. Zo ook in de evangelielezing van vorige zondag. Jezus heeft er aan een bron een merkwaardige ontmoeting met een Samaritaanse vrouw, aan wie hij zegt: ‘Wie van het water drinkt dat Ik hem zal geven, krijgt in eeuwigheid geen dorst meer; integendeel, het water dat Ik hem zal geven, zal in hem een waterbron worden, opborrelend tot eeuwig leven.’
Wie of wat kan onze dorst lessen? Waar dorsten wij naar?
Elke dag worden we bestookt met reclame voor veelbelovende dorstlessers: nieuwe spullen, nog glimmender dan de andere, manieren om sterker en mooier te worden en meer aanzien te vergaren. Maar lessen zij onze dorst? Of krijg je er, zoals vaak met drankjes die té zoet en té fel van kleur zijn, integendeel nog meer dorst van, een verlangen naar weer andere spullen, naar iets dat nog nieuwer is en dat niemand anders heeft?
In de veertigdagentijd worden we uitgenodigd om ons te richten op de essentie van het leven en ons te concentreren op wat er echt toe doet. Door niet meer op zoek te gaan naar vluchtige middelen om onze dorst te lessen, maar door ons open te stellen voor anderen en door zelf een bron te worden waar anderen zich aan laven. Door te zorgen voor het welzijn van anderen, delen we in Gods eigen gulhartigheid, schrijft paus Franciscus in zijn encycliek Fratelli Tutti: ‘Daarom is het echt nobel om, vertrouwend op de verborgen kracht van de zaadjes van goedheid die we zaaien, processen in gang te zetten waarvan anderen de vruchten zullen plukken.’
Een bron zijn voor anderen, bevrijdt ons van hebzucht en consumptiedrang en doordrenkt onze daden met belangeloosheid. Het maakt ons deelgenoot aan het wonderlijke perspectief van Gods welwillende plannen.”
Reageren op dit artikel? Dat kan via koen.vlaeminck@kerk.net